ECLI:NL:RVS:2009:BK7425

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902410/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek horeca-exploitatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vereniging Afdeling Steenbergen van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland (hierna: KHN) tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. KHN had een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen om handhavend op te treden tegen de reguliere horeca-exploitatie van een sportcafé. Dit verzoek werd door het college afgewezen, waarna KHN bezwaar maakte. Het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, wat door de rechtbank werd bevestigd. KHN stelde hiertegen hoger beroep in.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 30 september 2009. KHN betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij geen procesbelang had, omdat de gestelde overtredingen inmiddels hadden plaatsgevonden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat het college zich bij het besluit van 11 juni 2008 op het standpunt had gesteld dat KHN geen belang had bij het besluit op haar bezwaar. De Afdeling oordeelde dat het verzoek van KHN om handhaving ook betrekking had op toekomstige overtredingen van het bestemmingsplan.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit op bezwaar van 11 juni 2008 ongegrond. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen gelast om het griffierecht aan KHN te vergoeden. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 23 december 2009.

Uitspraak

200902410/1/H1.
Datum uitspraak: 23 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Afdeling Steenbergen van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland, gevestigd te Woerden,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 maart 2009 in zaak nr. 08/3177 in het geding tussen:
de vereniging Afdeling Steenbergen van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen.
1. Procesverloop
Bij brief van 16 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen (hierna: het college) een verzoek van de vereniging Afdeling Steenbergen van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland (verder: KHN) om handhavend op te treden tegen de reguliere horeca-exploitatie van [sportcafé] aan de [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 11 juni 2008 heeft het college het door KHN daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2009, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door KHN daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft KHN bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2009, waar KHN, vertegenwoordigd door M.D. van Ewijk, en het college, vertegenwoordigd door C. Franken, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. KHN betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij procesbelang heeft, zodat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. KHN betoogt dat zij bij concrete overtredingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Dinteloord" (hierna: het bestemmingsplan) door de exploitant van [sportcafé], [belanghebbende], opnieuw verzoekt om handhaving. KHN betoogt dat het belang een oordeel te verkrijgen over de rechtmatigheid van het besluit tot weigering om handhavend op te treden, is gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel van de rechtbank kan worden betrokken bij toekomstige besluiten omtrent handhaving met betrekking tot [sportcafé].
2.1.1. In het verzoek van KHN om handhavend optreden met betrekking tot [sportcafé] van 30 november 2007 worden onder meer drie concreet omschreven overtredingen van artikel 22 van de planvoorschriften gesteld.
Het perceel waarop [sportcafé] is gevestigd heeft volgens het bestemmingsplan de bestemming "Recreatieve doeleinden", met de subbestemming "Rs". Ingevolge artikel 22 van de planvoorschriften is het perceel bestemd voor een sporthal en in ondergeschikte mate voor een horecabedrijf tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten, alsmede het gebruik van bouwwerken, zoals kantines, voor direct aan een vereniging en bestemming gerelateerde activiteiten, niet zijnde bruiloften en daarmee vergelijkbare paracommerciële activiteiten.
Volgens KHN wordt de sporthalkantine met enige regelmaat gebruikt als zelfstandige feestaccommodatie/horecagelegenheid en derhalve voor activiteiten die niet direct aan een vereniging en bestemming zijn gerelateerd.
Niet in geschil is dat het college op verzoek van KHN bij besluit van 27 juli 2007 [belanghebbende] op straffe van een dwangsom heeft opgedragen de exploitatie van [sportcafé] uit te oefenen met inachtneming van artikel 22 van het bestemmingsplan. Dat besluit is in rechte onaantastbaar.
2.1.2. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gestelde overtredingen waarop het handhavingsverzoek ziet, dateren van december 2007 en januari en februari 2008, waartegen niet meer handhavend kan worden opgetreden, zodat procesbelang ontbreekt. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de bestuursrechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen is geroepen als dat van betekenis is voor een geschil met betrekking tot een besluit. Indien dat geschil niet (langer) aanwezig is, kan van de rechter geen uitspraak worden gevraagd, uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan.
2.1.3. De Afdeling stelt voorop dat de beoordeling van het collegebesluit van 11 juni 2008 diende en dient plaats te vinden aan de hand van het toen geldende recht. De rechtbank heeft, door te overwegen dat KHN geen belang heeft bij toetsing van het besluit op bezwaar van 11 juni 2008, omdat de in het verzoek van 30 november 2007 gestelde overtredingen reeds hebben plaatsgevonden, niet onderkend dat het college, zij het op andere gronden, zich bij het besluit van 11 juni 2008 op het standpunt heeft gesteld dat de KHN geen belang had bij een besluit op haar bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving en dat voormeld standpunt in beroep voorlag.
Het college heeft dat standpunt terecht ingenomen. Weliswaar is het verzoek van KHN gericht op gestelde overtredingen van artikel 22 van de planvoorschriften met betrekking tot [sportcafé] die dateren van na het besluit van 27 juli 2007, maar dat besluit moet zo worden opgevat dat het tevens ziet op het herhalen van de overtredingen van het bestemmingsplan in de toekomst.
Het college heeft het verzoek van 30 november 2007 terecht gezien als een verzoek om uitvoering van de in het besluit van 27 juli 2007 neergelegde last onder dwangsom. De brief van 16 januari 2008 is derhalve een beslissing van het college om niet over te gaan tot invordering van de - naar KHN stelt verbeurde - dwangsom.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 april 2009, in zaak nr.
200806380/1) is het niet invorderen van een verbeurde dwangsom een feitelijk handelen. Dit handelen is niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Slechts indien hieruit moet worden opgemaakt dat het college hiermee is teruggekomen op het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom kan van een besluit in de zin van voornoemde bepaling worden gesproken.
Aan de beslissing van het college niet tot invordering van de, naar KHN stelt verbeurde, dwangsom over te gaan ligt uitsluitend het standpunt van het college ten grondslag dat geen overtreding van artikel 22 van de planvoorschriften heeft plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat het college is teruggekomen op het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom. Derhalve gaat het hier niet om een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het college heeft het bezwaar in zoverre dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. Het betoog van KHN dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van een machtiging van KHN aan Bureau Eerlijke Mededinging of aan D.A. Hogervorst, alsmede een afschrift van de statuten, omdat het college haar niet heeft verzocht het vermeende verzuim te herstellen, wat daar van zij, kan haar niet baten, reeds omdat het college het bezwaar, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het beroep tegen het besluit op bezwaar van 11 juni 2008 ongegrond.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 maart 2009 in zaak nr. 08/3177;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen aan het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland, afdeling Steenbergen het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009
357-627.