200905159/1/R3.
Datum uitspraak: 23 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Hardenberg,
verweerder.
Bij besluit van 21 april 2009, nr. 2009/2671, heeft de raad van de gemeente Hardenberg (hierna: de raad) het bestemmingsplan "De Krim" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] (hierna in enkelvoud: [appellant]) bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 16 juli 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 17 augustus 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, en de raad, vertegenwoordigd door L. Zandman, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Met het plan wordt beoogd de juridisch-planologische regeling die geldt voor het gebied De Krim, te actualiseren.
2.2. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Woongebied" dat betrekking heeft op het perceel [locatie], heeft vastgesteld. Volgens [appellant] is deze bestemming in strijd met het gemeentelijke beleid omtrent het creëren van nieuwe woonbestemmingen, zoals dat is neergelegd in het gemeentelijke woonplan. Naar zijn stellen is het bewonen van het pand op het perceel [locatie] in strijd met contractuele afspraken en lijdt hij schade als gevolg van de toekenning van de woonbestemming. Volgens [appellant] is het gebruik van het pand louter voor woondoeleinden ook strijdig met de toegekende aanduiding "detailhandel". Voorts is volgens [appellant] het gebruik van het pand voor bewoning in strijd met het vorige bestemmingsplan in verband waarmee hij het college van burgemeester en wethouders heeft verzocht om handhavend op te treden. Verder voert [appellant] aan dat hij erop mocht vertrouwen dat de mogelijkheid om het pand te bewonen zou verdwijnen. In dit verband wijst [appellant] op een door de raad genomen voorbereidingsbesluit terzake van het perceel [locatie]. Daarbij wijst hij ook op de schriftelijke verklaring van de voormalige eigenaren van het perceel welke inhoudt dat zij zichzelf en hun rechtsopvolgers van het pand verplichten het pand niet voor woondoeleinden te gebruiken. Tevens wijst hij erop dat het college van burgemeester en wethouders in een handhavingsprocedure tegen de bewoning van het pand kennelijk zelf is uitgegaan van de strijdigheid hiervan met het voorheen geldende bestemmingsplan.
Voorts betoogt [appellant] dat de raad ten onrechte de aanduiding "detailhandel" voor het perceel [locatie] achterwege heeft gelaten.
2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat er geen grond is de bestemming "Woongebied" met betrekking tot het perceel [locatie] te onthouden. In dit verband voert de raad aan dat hij sinds 2004 niet meer gehouden is om te voldoen aan het provinciale woningcontingent. Daarbij komt dat het gemeentelijke woonplan niet in de weg staat aan het toekennen van de bestemming "Woongebied" voor het perceel [locatie] aangezien het om een bestaande woning gaat. Zolang de begane grond van het pand vrij wordt gehouden ten behoeve van detailhandelsactiviteiten, is het louter bewonen van het pand niet strijdig met het plan, zo voert de raad aan. Volgens de raad heeft [appellant] ook geen ruimtelijk relevante gronden aangevoerd. De raad stelt in dit verband dat [appellant] door het opkomen tegen de bestemming "Woongebied" in het plan en het gebruik van het pand op het perceel als woning niet de geëigende weg bewandelt om financiële genoegdoening te verkrijgen voor zijn gestelde schade.
Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat blijkens zowel de plankaart als de digitale verbeelding van de plankaart aan het perceel [locatie] de aanduiding "detailhandel" is toegekend.
2.4. Uit de stukken, waaronder de plantoelichting, blijkt dat het plan een conserverend karakter heeft waarbij gronden en gebouwen worden bestemd overeenkomstig het huidige, feitelijk bestaande gebruik.
2.4.1. Het perceel [locatie] is zowel blijkens de plankaart als blijkens de digitale verbeelding van deze kaart in het plan bestemd voor "Woongebied" en voorzien van de aanduiding "detailhandel".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en sub a en h, van de planregels zijn de op de plankaart voor woongebied aangewezen gronden bestemd voor wonen en tevens voor detailhandel, uitsluitend voor zover de gronden zijn aangegeven met "detailhandel".
2.4.2. In het voorheen geldende bestemmingsplan "De Krim 1995" was het perceel [locatie] aangewezen voor "Winkels".
Ingevolge artikel 6A van de voorschriften van dat plan waren de als zodanig aangewezen gronden, voor zover hier aan de orde, bestemd voor de uitoefening van de detailhandel.
Ingevolge lid B, aanhef en onder 2, mochten op de tot "Winkels" bestemde gronden uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat per bouwperceel ten hoogste één bedrijfswoning mocht worden gebouwd.
2.4.3. In de plantoelichting staat dat volgens het woonplan voor de kleine kernen gezamenlijk, waaronder De Krim, als richtlijn geldt dat in totaal maximaal 30 woningen per jaar mogen worden gebouwd.
2.4.4. Niet in geschil is dat het pand op het perceel [locatie], althans een gedeelte van dit pand, als burgerwoning wordt gebruikt. De Afdeling overweegt dat, gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening, aan de raad een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het toekennen van bestemmingen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet zij geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aan het plandeel met betrekking tot het perceel [locatie] in redelijkheid niet de bestemming "Woongebied" heeft kunnen toekennen. Anders dan [appellant] stelt, valt niet in te zien dat de in het plan mede voorziene mogelijkheid het perceel voor detailhandelsdoeleinden te gebruiken, het feitelijk bestaande gebruik van het pand als burgerwoning uitsluit. Voorts heeft de raad in zijn afweging in aanmerking kunnen nemen dat de rechtbank Zwolle-Lelystad in het kader van een handhavingsprocedure tegen de bewoning van het pand op het perceel in haar uitspraak van 11 oktober 2004 in zaak registratienr. 04/105 heeft overwogen dat het gebruik als woning niet in strijd is met het bestemmingsplan "De Krim 1995". Verder heeft de raad bij zijn besluit kunnen betrekken dat, anders dan [appellant] meent, het woonplan niet ziet op het bestemmen van bestaande woningen maar op nieuwbouw van woningen. Aan de bezwaren van [appellant] dat het bewonen van het pand in strijd is met contractuele afspraken en dat hij financiële schade lijdt als gevolg van de toekenning van de bestemming "Woongebied" aan het perceel behoefde de raad geen overwegende betekenis toe te kennen.
2.4.5. Over het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling als volgt. Aan de omstandigheid dat de raad een voorbereidingsbesluit heeft genomen terzake van het perceel [locatie], kan de Afdeling niet de door [appellant] gewenste betekenis toekennen. Daarbij is van belang dat het voorbereidingsbesluit niet is gevolgd door een bestemmingsplanprocedure en dat de voorziene mogelijkheid het pand op dit perceel te bewonen, niet is komen te vervallen. Evenmin kan aan de schriftelijke verklaring van de voormalige eigenaren van het perceel welke inhoudt dat zij zichzelf en hun rechtsopvolgers van het pand verplichten het pand niet voor woondoeleinden te gebruiken, de door [appellant] gewenste betekenis worden toegekend. Nog daargelaten of deze verklaring de gerechtvaardigde verwachting heeft doen ontstaan dat de mogelijkheid het pand te bewonen zou worden wegbestemd, is daarbij van belang dat deze verklaring is afgelegd in het kader van de procedure omtrent het verlenen van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders aan [appellant] en dat de raad voor deze procedure niet verantwoordelijk is. Voorts ligt de verantwoordelijkheid voor de tegen de bewoning van het pand gevoerde handhavingsprocedure bij het college van burgemeester en wethouders.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het desbetreffende plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009