ECLI:NL:RVS:2009:BK7448

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904284/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Kern Urmond-Berg door college van gedeputeerde staten van Limburg

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Kern Urmond-Berg" door het college van gedeputeerde staten van Limburg. Het college heeft op 28 april 2009 besloten om goedkeuring te verlenen aan het door de raad van de gemeente Stein op 13 november 2008 vastgestelde bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten, bewoners van Urmond, op 15 juni 2009 beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" voor het perceel [locatie A] onterecht is, omdat zij schade lijden door de bebouwing en hun woongenot wordt aangetast.

De Raad van State heeft de zaak op 16 november 2009 behandeld. De appellanten hebben hun standpunt toegelicht, bijgestaan door hun advocaat, terwijl de raad vertegenwoordigd was door een ambtenaar. De Raad overweegt dat het beroep van de appellanten niet-ontvankelijk is voor zover het gericht is tegen artikel 11 van de planvoorschriften, omdat zij geen zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpplan. De Raad stelt vast dat het college de taak heeft om te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat het college in dit geval geen zwaarwegende belangen heeft aangetroffen die zich verzetten tegen de goedkeuring van het plan.

De Raad concludeert dat de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college rechtmatig is en dat de bezwaren van de appellanten niet opwegen tegen de belangen van de ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellanten wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 23 december 2009.

Uitspraak

200904284/1/R2.
Datum uitspraak: 23 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te Urmond, gemeente Stein,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Stein (hierna: de raad) bij besluit van 13 november 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Kern Urmond-Berg" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] (hierna in enkelvoud: [appellant]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2009, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Door [partijen] is een nader stuk ingediend. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. H.M.G. Duijsters, advocaat te Maastricht, zijn verschenen. Voorts is de raad, vertegenwoordigd door E.J.M. Claessen, ambtenaar in dienst van de gemeente, daar als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het beroep van [appellant], voor zover gericht tegen de goedkeuring van het gehele artikel 11 van de planvoorschriften en van andere plandelen dan dat welke uitsluitend het op de plankaart aangegeven perceel [locatie A] te Urmond (hierna: het perceel) betreft, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de WRO en artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college, voor zover dit beroep de goedkeuring van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Geen van deze omstandigheden doet zich voor.
Het beroep is dan ook in zoverre niet-ontvankelijk.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het plan, dat is opgesteld in het kader van het actualiseringsproces van de gemeentelijke plannen voor het grondgebied van de gemeente Stein, voorziet in een in hoofdzaak conserverende planologische regeling.
2.4. [appellant] woont op het perceel [locatie B] te Urmond. Hij betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" voor zover het betreft het perceel [locatie A]. Hij voert aan dat hij als gevolg van het plan schade lijdt door de bebouwing, dat strijd is met artikel 5:50 respectievelijk artikel 5:38 gelezen in samenhang met artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek en dat zijn woongenot wordt aangetast vanwege de inbreuk op zijn privacy, het verlies van uitzicht en daglichttoetreding, het optreden van schaduwhinder en de beperking van de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel.
2.5. Het college heeft in het bestreden besluit ingestemd met de reactie van de raad op de door [appellant] naar voren gebrachte zienswijze. Het plandeel was in het vorige plan bestemd voor "Verkeersdoeleinden". Bij besluit van 2 april 1991 is met toepassing van artikel 19 van de WRO vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woonhuis en garage op het perceel. Die vergunning is door de uitspraak van de Afdeling van 9 augustus 1994, in de zaak R03.89.6732, onherroepelijk geworden. Daarnaast is bij besluit van 17 januari 1995 een bouwvergunning verleend voor een aanpassing. Die vergunning is onherroepelijk geworden met het ongebruikt verstrijken van de bezwaartermijn. Het plan voorziet in planologische inpassing van de vergunde bebouwing.
2.6. Niet in geding is dat op het perceel een woning en een bijgebouw zijn opgericht op grond van in rechte onaantastbare bouwvergunningen. Dit betekent dat de raad in beginsel de vergunde situatie in het plan behoort vast te leggen, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat zwaarwegende belangen van ruimtelijke aard zich verzetten tegen de toekenning van de bestemming "Woondoeleinden" aan het perceel. Verder vermag de Afdeling niet in te zien dat privaatrechtelijke belemmeringen evident in de weg staan aan de verwezenlijking van het plan noch dat de gebruiksmogelijkheden van het perceel van [appellant] en zijn woongenot op onaanvaardbare wijze worden aangetast.
2.7. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat het bijgebouw in strijd met het plan is gebouwd en wordt gebruikt voor bewoning, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond - daargelaten wat hiervan zij - geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de handhaving daarvan. Handhavingsspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. De door [appellant] gestelde strijdigheid van het bijgebouw met de bij besluit van 17 januari 1995 verleende bouwvergunning, betreft eveneens een kwestie van handhaving, zodat ook hieraan in deze procedure moet worden voorbijgegaan.
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit, wat dit plandeel betreft, anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen geheel artikel 11 van de planvoorschriften en tegen andere plandelen dan het plandeel dat ziet op het op de plankaart aangegeven perceel [locatie A] te Urmond;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009
12-573.