200902061/1/R2.
Datum uitspraak: 23 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 3 februari 2009, nr. 1437291, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Cranendonck (hierna: de raad) bij besluit van 1 juli 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Kom Budel-Schoot" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2009, waar [appellant] is verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door drs. V.B. Herzberg, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een actuele, uniforme juridisch-planologische regeling voor de gehele kern van Budel-Schoot. Het plan is overwegend conserverend van aard.
2.3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de westelijke plangrens ter plaatse van het perceel tussen [locatie 1 en 2] (hierna: het perceel). Hierdoor wordt het perceel buiten het plan gehouden en kan op het perceel geen woonbebouwing worden gerealiseerd. Volgens [appellant] heeft de raad bij het vaststellen van het plan ten onrechte geen rekening gehouden met een in de nabije toekomst voorziene mogelijkheid om op het perceel woningbouw mogelijk te maken. Daarnaast meent [appellant] dat bebouwing op het perceel tot een verhoging van de beeld- en woonkwaliteit leidt.
2.4. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat blijkens de plankaart bij het uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant een ruimtelijke samenhang tussen de gebieden aan beide zijden van de westelijke plangrens ontbreekt. Voorts heeft het college in navolging van de raad zich op het standpunt gesteld dat het opnemen van het perceel in het plan tot verdichting van de bebouwing aan de westelijke zijde van de westelijke plangrens leidt, hetgeen in strijd is met het gemeentelijke beleid tot het behouden van overgangen naar het landelijke gebied met waardevolle karakteristiek.
2.5. Volgens het rapport "Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, Cranendonck op weg naar 2020" van 18 oktober 2003, opgesteld door Croonen adviseurs, worden onder meer de randen aan de zuid-westzijde van Budel-Schoot beschouwd als waardevolle te behouden overgangen naar het buitengebied die daarmee duidelijke grenzen van de kern vormen.
2.6. Niet in geschil is dat het perceel zowel buiten de begrenzing van het plan als buiten de begrenzing van het vorige bestemmingsplan is gelegen. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
De Afdeling overweegt dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken dat tussen het perceel en de gronden in het plangebied, die ten oosten van de Hamonterweg liggen, een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat dat het perceel in het plan had moeten worden opgenomen. Het college heeft hierbij kunnen betrekken dat het perceel gelegen is in agrarisch gebied en voor het telen van gewassen wordt gebruikt, terwijl de gronden ten oosten van de Hamonterweg tot het bebouwde gebied van Budel-Schoot behoren. In dit verband heeft het college tevens terecht gewezen op de plankaart, behorende bij het uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant waaruit evenmin de ruimtelijke samenhang tussen de gronden aan beide zijden van de plangrens blijkt. Daarbij komt dat in het ontwerp van het bestemmingsplan Buitengebied aan het perceel een agrarische bestemming is toegekend overeenkomstig het bestaande gebruik van het perceel en dat in het ontwerp geen directe bouwtitel voor het perceel is opgenomen. Het college heeft in zijn afweging ook kunnen betrekken dat de percelen ten westen van de Hamonterweg waarop bebouwing aanwezig is, afgewisseld worden door agrarische percelen hetgeen een waardevol karakteristiek straatbeeld oplevert dat volgens het gemeentelijke beleid behouden dient te blijven. Aan de omstandigheid dat het uitzicht op het achtergelegen landelijke gebied voor een deel van het jaar wordt ontnomen door hoogopgaande beplanting op het perceel en dat omwonenden hinder ondervinden van de bemesting en andere agrarische activiteiten behoefde het college geen overwegende betekenis toe te kennen.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het desbetreffende onderdeel van de plangrens niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009