ECLI:NL:RVS:2009:BK7975

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908872/1/H1 en 200908872/2/H
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor lichtmasten bij Tennisvereniging De IJpelaar te Breda

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 december 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. Het geschil betreft de bouwvergunning die op 28 februari 2006 door het college van burgemeester en wethouders van Breda is verleend aan Tennisvereniging De IJpelaar voor het oprichten van acht lichtmasten van 15 meter hoog op het perceel Trompenburgstraat 4 te Breda. Appellant, een omwonende, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en is in beroep gegaan nadat zijn bezwaar ongegrond was verklaard.

De rechtbank Breda heeft op 18 november 2009 het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 10 december 2009 zijn zowel appellant als vertegenwoordigers van het college en de tennisvereniging gehoord. De voorzitter heeft overwogen dat nader onderzoek niet nodig was en dat er geen beletsel was om direct uitspraak te doen.

De Afdeling heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder de stelling dat het welstandsadvies te algemeen was en dat de invloed van de verlichting op de omgeving niet voldoende was meegewogen. De rechtbank heeft echter terecht geoordeeld dat de commissie de lichtmasten en de verlichting aan de welstandscriteria heeft getoetst. De Afdeling bevestigde dat de welstandstoets niet mag leiden tot een beperking van de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de beslissing dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

200908872/1/H1 en 200908872/2/H1.
Datum uitspraak: 24 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 november 2009 in zaak nr. 08/3858 in het geding tussen:
appellant en een aantal anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college) aan de vereniging Tennisvereniging De IJpelaar (hierna: de tennisvereniging) bouwvergunning verleend voor het oprichten van acht lichtmasten van elk 15 meter op het perceel Trompenburgstraat 4 te Breda (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 juli 2008 heeft het college het door onder meer appellant daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en aan het besluit van 28 februari 2006 als nadere eis verbonden dat, met in achtneming van het advies van de commissie Welstand en Monumenten (hierna: de commissie) van 19 maart 2008 (hierna: het welstandsadvies), op de twee armituren op de lichtmasten, direct grenzend aan de Trompenburgstraat, zijwaartse lichtafscherming wordt aangebracht.
Bij uitspraak van 18 november 2009, verzonden per faxbericht op dezelfde dag en per post op 1 december 2009, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door onder meer [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 4 en 8 december 2009. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M. Edelmann, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Mastilovic, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de tennisvereniging, vertegenwoordigd door mr. A.M.H. Dellaert, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college aan de in de tussen partijen op 1 juni 2007 in de zaken nrs. 06/5975 tot en met 06/5984 gedane uitspraak ten aanzien van de welstand heeft voldaan, heeft miskend dat het aan het besluit van 13 juli 2008 ten grondslag gelegde welstandsadvies opnieuw in te algemene bewoordingen is gesteld, hieruit nog steeds niet kan worden afgeleid dat met de invloed van de verlichting op de omgeving rekening is gehouden en kennis is genomen van het zijdens vergunninghouder ingebrachte lichthinderrapport van 21 december 2005 (hierna: het rapport).
2.2.1. In de uitspraak van 1 juni 2007 heeft de rechtbank het besluit van 19 oktober 2006 tot handhaving in bezwaar van het besluit van 28 februari 2006 met de verwijzing naar het welstandsadvies van 11 januari 2006 niet toereikend gemotiveerd geacht, omdat de commissie zich bij de beoordeling van het bouwplan heeft beperkt tot kennisneming van de technische gegevens die op de bij de aanvraag behorende bouwtekeningen staan. Uit deze uitspraak heeft de rechtbank terecht niet afgeleid dat de commissie het rapport ten onrechte niet bij de beoordeling van de welstand heeft betrokken, doch slechts dat de commissie de esthetische invloed van de verlichting op de omgeving in haar advies had te betrekken.
2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 8 maart 2006 in zaak nr. 200504398/1, is het welstandtoezicht in het kader van de Woningwet niet tot toetsing van de bouwkundige elementen beperkt. De verlichting is dan ook een mede te beoordelen onderdeel van het bouwplan.
De commissie heeft naar aanleiding van de uitspraak van 1 juni 2007 op 19 maart 2008 een nieuw welstandsadvies uitgebracht. Zij heeft het bouwplan beoordeeld aan de hand van de in de welstandsnota van de gemeente Breda "Veranderde welstand" gestelde criteria en geadviseerd dat zowel de lichtmasten als de verlichting wat betreft afmetingen, vorm en uitstraling in de omgeving passen en er derhalve geen dissonante afwijking in een woongebied, wanneer daarin sport- en speelvelden zijn gelegen, is. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat lichtmasten tegenwoordig goed zijn afgeschermd en gericht op het speelvlak. De omgeving wordt niet mede aangelicht, aldus het advies.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de commissie aldus de lichtmasten én de invloed van de verlichting op de omgeving aan de welstandsnota heeft getoetst. Zij heeft in het in beroep aangevoerde terecht ook overigens geen grond gevonden voor het oordeel dat het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming onvolledig is of zodanige gebreken vertoont, dat het college zich daarop niet - of niet zonder meer - heeft mogen baseren.
Voor zover [appellant] beoogt te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de commissie op het perceel in het geheel geen oprichting van lichtmasten mocht aanvaarden, wordt overwogen dat de welstandstoets niet mag leiden tot een beperking van de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan nu eenmaal biedt.
Het betoog faalt.
2.3. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank, door te overwegen dat het college met het stellen van de nadere eis het rapport bij de belangenafweging heeft betrokken, zoals opgedragen in de uitspraak van 1 juni 2007, heeft miskend dat in het rapport van een onjuiste kadastrale situatie is uitgegaan. Voorts volgt uit het rapport dat de grenswaarden worden overschreden en dat niet duidelijk is, of met het aanbrengen van afschermkappen het gewenste resultaat wordt behaald, aldus [appellant].
2.3.1. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen strekt volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 25 april 2007 in zaak nr. 200605121/1) niet zo ver, dat een in het bestemmingsplan voorziene bouwmogelijkheid in het geheel niet meer mag worden gerealiseerd.
De rechtbank heeft terecht aangenomen dat het college het rapport bij het opstellen van de nadere eis heeft betrokken. Blijkens het besluit van 13 juli 2008, waarvan het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften deel uitmaakt, heeft het op grond van het rapport geconcludeerd dat twee omwonenden in de Trompenburgstraat, in het rapport aangeduid met A en C, lichthinder ondervinden. Het rapport geeft als oplossing bij één of twee armaturen op de masten direct aan de Trompenburgstraat een zijwaartse afscherming aan te brengen die lichtuittreding in de richting van de twee omwonenden verhinderen. Het college heeft de nadere eis dat op de twee armituren op de lichtmasten, direct grenzend aan de Trompenburgstraat, een zijwaartse afscherming dient te worden aangebracht, gesteld. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat in het rapport onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd, de situatie ter plaatse sinds het maken van de kaarten zodanig is gewijzigd, dat niet van de in het rapport gehanteerde kadastrale kaarten kon worden uitgegaan en het college de lichtuittreding van de desbetreffende lichtmasten met zijwaartse afscherming, voor zover dat al zou leiden tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, niet in redelijkheid geen onevenredige beperking heeft kunnen achten.
Nu aan de bouwvergunning een nadere eis is verbonden ten aanzien van de afmetingen van het bouwplan, treft het betoog van [appellant] dat thans in afwijking van de bouwvergunning wordt gebouwd en ten onrechte geen nieuwe vergunning is aangevraagd, reeds om die reden geen doel.
Ook dit betoog faalt.
2.4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte door hem niet onderbouwd heeft geacht dat de gebruiksmogelijkheden van zijn grond onevenredig worden aangetast door C02-uitstoot of geluidhinder, faalt evenzeer.
[appellant] heeft in bezwaar, noch in beroep, zijn stelling dat de gebruiksmogelijkheden van zijn grond onevenredig door C02-uitstoot ten gevolge van de lichtmasten worden aangetast, toegelicht.
Het betoog van [appellant] inzake geluidhinder komt erop neer dat de rechtbank heeft miskend dat de tennisvelden die het dichtst bij zijn woning zijn gelegen in de avondperiode in het geheel niet mogen worden gebruikt. Zoals hiervoor onder 2.3.1 is overwogen, kan een nadere eis echter niet zo ver strekken, dat een in het bestemmingsplan voorziene bouwmogelijkheid in het geheel niet meer mag worden gerealiseerd. Bovendien is de toelaatbaarheid van lichtmasten ter plaatse, op grond waarvan de reeds aanwezige, dichtst bij de woning van [appellant] gelegen tennisvelden ook in de avondperiode kunnen worden gebruikt, in het bestemmingsplan voorzien. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college dit punt onvoldoende heeft onderzocht.
Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de tennisvereniging in 1982 heeft toegezegd dat geen extra lichtmasten op het perceel zullen worden opgericht, faalt reeds als niet gebaseerd op aannemelijk gemaakte feiten.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2009
374.