200904524/1/V6.
Datum uitspraak: 30 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 mei 2009 in zaak nr. 08/6979 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats],
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 6 maart 2008 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) aan [wederpartij] een boete van € 9.500,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, en artikel 15, tweede en derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 2 september 2008 heeft de minister het besluit van 6 maart 2008 herroepen voor zover daarin een boete van € 1.500,00 was opgelegd wegens overtreding van artikel 15, tweede en derde lid, van de Wav en het door [wederpartij] tegen het besluit van 6 maart 2008 gemaakte bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 mei 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 september 2008 vernietigd, het besluit van 6 maart 2008 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.S. van Muiswinkel, werkzaam bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en [wederpartij], vertegenwoordigd door haar [bestuurder] en bijgestaan door A. Rietveld, zijn verschenen.
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265), op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav, wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
2.2. Het door inspecteurs van de Arbeidsinspectie op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte opgemaakte boeterapport (hierna: het boeterapport) van 14 september 2007 vermeldt dat [wederpartij] op 5 januari 2007 een [vreemdeling], van Turkse nationaliteit arbeid heeft laten verrichten. De vreemdeling, die formeel in dienst is van de [vof], verrichtte arbeid in een kasgedeelte van een tuinbouwbedrijf (hierna: de kas), bestaande uit het in kratjes zetten van bosjes radijs en vervolgens het opstapelen van deze kratjes, zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning is verleend.
2.3. De minister heeft aan voormelde besluiten ten grondslag gelegd dat, samengevat weergegeven, hij [wederpartij] als werkgever in de zin van de Wav aanmerkt omdat de vreemdeling de arbeid mede ten behoeve van [wederpartij] heeft verricht en de arbeid haar wordt toegerekend. Volgens de minister voert [wederpartij] een kwekerij, werd de arbeid verricht in een kas van [wederpartij] en ging een deel van de opbrengst van het resultaat van de arbeid van de vreemdeling naar [wederpartij]. Dat [wederpartij], naar hij stelt, de kas verhuurde aan [vof] en dat voormelde opbrengst de door [vof] aan haar betaalde huurpenningen zouden betreffen, betekent niet dat [wederpartij] niet als werkgever dient te worden aangemerkt, aangezien geen schriftelijke huurovereenkomst is aangetroffen bij de controle, aldus de minister.
2.4. De minister klaagt in hoger beroep dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat [wederpartij] als werkgever van de vreemdeling moet worden aangemerkt, omdat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat de vreemdeling de arbeid ten behoeve van [wederpartij] heeft verricht. De rechtbank heeft volgens de minister de aan de besluitvorming ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden ten onrechte niet in onderlinge samenhang bezien. Uit het boeterapport blijkt voldoende dat de werkzaamheden van de vreemdeling ten behoeve van [wederpartij] zijn verricht.
2.5. Dit betoog slaagt. De rechtbank heeft niet onderkend dat de minister zich, gelet op de in 2.3 weergegeven feiten en omstandigheden, terecht op het standpunt heeft gesteld dat [wederpartij] als werkgever in de zin van de Wav moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de minister ten onrechte tegengeworpen dat deze niet met voldoende facturen heeft onderbouwd dat de vaste lasten van de kas door [wederpartij] werden voldaan, gezien de bij het boeterapport behorende en ondertekende verklaringen van [bestuurder] (hierna: de verklaringen) waarin staat dat hij die vaste lasten betaalt. Daarnaast heeft [wederpartij] haar stelling dat de vaste lasten en de huur van de kas met [vof] via het [veilingbedrijf] werden verrekend, niet met stukken gestaafd. De minister heeft voorts het bestaan van een huurovereenkomst met [vof] niet aannemelijk hoeven achten, nu uit de verklaringen van [bestuurder] blijkt dat hij het gebruik van [vof] van de kas opzettelijk niet heeft vastgelegd, om te voorkomen dat deze aan een huurovereenkomst eventueel rechten zou kunnen ontlenen, hetgeen hij ter zitting bij de Afdeling heeft bevestigd. Dat hij na de in 2.2 bedoelde controle op 5 januari 2007 alsnog een schriftelijke huurovereenkomst heeft overgelegd - naar [wederpartij] stelt ten bewijze dat de huurovereenkomst reeds eerder bestond, doch nog niet op schrift was gesteld - doet aan de verklaringen niet af, te minder nu die schriftelijke overeenkomst van de datum 12 november 2006 is voorzien. Gelet op een en ander heeft de minister zich, anders dan de rechtbank heeft overwogen, terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling zijn arbeid mede ten behoeve van [wederpartij] heeft verricht, zodat de overtreding van de Wav aan [wederpartij] moet worden toegerekend. Anders dan de rechtbank heeft geconcludeerd bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [wederpartij] als werkgever in de zin van de Wav moet worden aangemerkt.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 2 september 2008 alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 mei 2009 in zaak nr. 08/6979;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2009