200903136/1/H2.
Datum uitspraak: 6 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Maasdriel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 april 2009 in zaken
nrs. 08/4904 en 09/695 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.
Bij besluit van 9 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) een aanvraag van [appellante] om vergoeding van de kosten van aangepast leerlingenvervoer ten behoeve van haar dochter voor het schooljaar 2007-2008, afgewezen. Bij besluit van 7 oktober 2008 heeft het college eenzelfde aanvraag voor het schooljaar 2008-2009 afgewezen.
Bij besluit van 7 oktober 2008 heeft het college het door [appellante] tegen het besluit van 9 augustus 2007 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Bij besluit van 27 januari 2009 heeft het college het door [appellante] tegen het besluit van 7 oktober 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 april 2009, verzonden op 20 april 2009, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) de door [appellante] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2009, waar [appellante] vertegenwoordigd door mr. L. Vogelaar en G.A. de Kooter, en het college, vertegenwoordigd door drs. S.M.A. de Croon, ambtenaar in dienst van de gemeente Maasdriel, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Verordening leerlingenvervoer 2005 (hierna: de verordening), voor zover thans van belang, verstrekt het college bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een basisschool, speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs bezoekt, indien de leerling, naar het oordeel van het college, gelet op zijn lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is - ook niet onder begeleiding - van openbaar vervoer gebruik te maken.
Ingevolge artikel 29 kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingenzorg, de commissie voor de begeleiding, de regionale verwijzingscommissie of andere deskundigen.
2.2. In geschil is enkel de vraag of zich ter zake van beide aanvragen bijzondere omstandigheden voordoen die toepassing van artikel 29 van de verordening rechtvaardigen.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college haar aanvragen om vergoeding van de kosten van aangepast leerlingenvervoer ten behoeve van haar dochter [naam] over de jaren 2007-2008 en 2008-2009 heeft kunnen afwijzen omdat het in redelijkheid geen bijzonder geval heeft kunnen aannemen als bedoeld in artikel 29 van de verordening. Daartoe voert [appellante] aan dat haar situatie zich onderscheidt van andere gezinnen en daarmee een bijzonder geval oplevert. Deze situatie is, aldus [appellante], gelegen in de duur van de reis terwijl zij een alleenstaande ouder is met een intensieve zorgtaak voor haar andere kinderen en dat ook het sociale netwerk van het gezin niet in de begeleiding van haar dochter bij het gebruik maken van het openbaar vervoer kan voorzien.
2.4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld uitspraak van 24 december 2002 in zaak nr.
200202306/1), behoort het geven van begeleiding tijdens het leerlingenvervoer in beginsel tot de verantwoordelijkheid van de ouders. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 maart 2008 in zaak nr.
200705196/1) is de omstandigheid dat slechts één ouder in staat is het kind naar school te brengen en van school te halen niet zodanig dat die het college noopt tot afwijking van de verordening. Terecht heeft de rechtbank dan ook overwogen dat het feit dat [appellante] als weduwe alleen staat voor de zorg van haar vijf thuiswonende kinderen geen bijzondere omstandigheid is, te meer aangezien [dochter] het jongste kind is en de overige kinderen destijds 19 jaar en ouder waren. Evenzeer terecht heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat vanuit het sociale netwerk van [appellante] geen begeleiding mogelijk is, haar situatie niet bijzonder maakt. Dat zij gebruik maakt van een zogenoemde alpha-hulp, maakt dat niet anders, aangezien daarmee niet aannemelijk is gemaakt dat [appellante] niet in staat is de begeleiding van haar dochter in het openbaar vervoer te verzorgen. [appellante] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij die begeleiding vanwege de afstand en de complexiteit van de reis niet kan verzorgen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2010