ECLI:NL:RVS:2010:BK8368

Raad van State

Datum uitspraak
6 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904658/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • R.G.P. Oudenaller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning en vrijstelling in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Het college had op 13 maart 2003 een vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een gebouw op een perceel in Den Haag. Dit besluit werd door een derde partij, aangeduid als [wederpartij], aangevochten. De rechtbank verklaarde het beroep van [wederpartij] gegrond en vernietigde het besluit van het college, waarbij het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [wederpartij]. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 22 december 2009. Het college werd vertegenwoordigd door mr. L.F. Brandenburg, terwijl [wederpartij] werd bijgestaan door H.D.E. Kaasjager. Ook was [vergunninghouder] aanwezig, bijgestaan door mr. R.T.M. Lagerweij. De Raad van State oordeelde dat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan en dat er een evidente privaatrechtelijke belemmering bestond voor de verlening van de vrijstelling. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de goot van de voorziene kapverdieping de erfgrens overschrijdt en dat [wederpartij] hiervoor geen toestemming had verleend. Het college's betoog dat een erfdienstbaarheid zou kunnen worden gevestigd om de belemmering op te heffen, werd verworpen.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 6 januari 2010.

Uitspraak

200904658/1/H1.
Datum uitspraak: 6 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 mei 2009 in zaak nr. AWB 08/4721 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2003 heeft appellant (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een gebouw op het perceel [locatie] te Den Haag.
Bij besluit van 21 mei 2008, voor zover thans van belang, heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 juli 2009.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. L.F. Brandenburg, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door H.D.E. Kaasjager zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], bijgestaan door mr. R.T.M. Lagerweij, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het aanbrengen van een kapverdieping op het als atelier gebruikte gebouw. Het is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Archipelbuurt/Willemspark II". Het college heeft om realisering ervan toch mogelijk te maken krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling daarvan verleend.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter voor de vrijstelling ten behoeve van de realisering van het bouwplan heeft aangenomen.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 3 oktober 2007 in zaak nr.
200701608/1), staat een evidente privaatrechtelijke belemmering aan verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan in de weg. Vrijstelling mag in dat geval eerst verleend worden, nadat die belemmering is opgeheven.
Nu niet in geschil is dat de goot van de voorziene kapverdieping de erfgrens overschrijdt en [wederpartij] daarvoor geen toestemming heeft verleend, heeft de rechtbank terecht een zodanige belemmering aangenomen. Dat ter opheffing van die belemmering een erfdienstbaarheid zou kunnen worden gevestigd, zoals het college stelt, doet hier niet aan af.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2010
357-580.