200909185/1/H2 en 200909185/2/H2.
Datum uitspraak: 5 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 18 november 2009 in zaak nr. 09-3248 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal.
Bij besluit van 8 december 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het kappen van vier dennen, twee coniferen en een eik op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 2 juni 2009 heeft het college het door [appellanten] (hierna: [appellant]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 november 2009, verzonden op 19 november 2009, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij onderscheiden brieven, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2009, hoger beroep ingesteld en de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 december 2009, waar [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. R.P. Heiig en O.E.L.M. van Nispen tot Pannerden, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente Bloemendaal, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder] gehoord.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 4.3.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Bloemendaal 2007 (hierna: de APV) is het zonder vergunning van het college verboden houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.3.3a, voor zover thans van belang, kan de vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;
2.3. In geschil is nog slechts de kap van drie dennen.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college de belangen van [vergunninghouder] zwaarder heeft mogen laten wegen dan het algemeen belang bij het behoud van de dennen, heeft miskend dat uit een door hem overgelegd deskundigenrapport blijkt dat de bomen vitaal zijn en beeldbepalend voor de omgeving en niet door deskundigen is vastgesteld dat daarin geen vaste verblijf- of nestplaats van eekhoorns en spechten voorkomen, zodat door het vellen de leefomgeving van bedreigde diersoorten zou kunnen worden aangetast.
2.4.1. De rechtbank heeft aan de omstandigheid dat de bomen volgens het deskundigenrapport redelijk vitaal zijn terecht niet de betekenis gehecht die [appellant] daaraan gehecht wil zien, nu het college zich niet op het standpunt heeft gesteld dat de bomen mochten worden gekapt wegens gebrekkige vitaliteit of gevaarzetting.
Ook in hetgeen [appellant] voor het overige in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bomen weliswaar enige waarde hebben, maar niet zoveel, dat het belang bij het behoud ervan zwaarder moet wegen dan dat van [vergunninghouder] bij de kap ervan in verband met de wens om zijn tuin her in te richten.
Het college heeft aan het besluit van 2 juni 2009 mede ten grondslag gelegd dat ambtenaren van de gemeente hebben vastgesteld dat zich in de bomen geen nestplaatsen van eekhoorns of spechten bevinden, zodat de bomen niet om die reden zouden moeten worden behouden. De rechtbank heeft in de enkele omstandigheid dat die vaststelling niet heeft plaatsgevonden door een onafhankelijke deskundige, terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college daarvan niet heeft mogen uitgaan, te minder nu uit het door [appellant] overgelegde deskundigenrapport het tegendeel evenmin valt af te leiden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2010