ECLI:NL:RVS:2010:BK8955

Raad van State

Datum uitspraak
6 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909718/1/H1 en 200909718/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en hoger beroep inzake last tot verwijdering van duivenkooi te Helmond

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 januari 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van [appellant] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Het geschil betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helmond, dat op 4 maart 2008 aan [appellant] heeft gelast om voor 1 juli 2008 een duivenkooi op zijn perceel te verwijderen, op straffe van een dwangsom. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond en de rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 30 oktober 2009.

[Appellant] heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 24 december 2009 heeft het college, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, zijn standpunt toegelicht. [Appellant] betoogde dat de begunstigingstermijn onredelijk kort was, gezien het feit dat de duivenkooi al meer dan 30 jaar op het perceel aanwezig was en slechts 2,5 meter was verplaatst. De rechtbank had echter geen aanleiding gezien om de begunstigingstermijn te verlengen, en de voorzitter van de Raad van State oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was voor de beoordeling van de zaak.

De voorzitter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, waarbij de voorzitter de aangevallen uitspraak bevestigde en het verzoek afwees.

Uitspraak

200909718/1/H1 en 200909718/2/H1.
Datum uitspraak: 6 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 oktober 2009 in zaak nr. 08/2559 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Helmond (hierna: het college) [appellant] op straffe van een dwangsom gelast voor 1 juli 2008 de op de berging op het perceel [locatie] te Helmond (hierna: het perceel) aangebrachte duivenkooi te verwijderen.
Bij besluit van 10 juni 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, onder verlenging van de begunstigingstermijn tot 1 november 2008, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 oktober 2009, verzonden op 4 november 2009, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2009, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 december 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een kortere begunstigingstermijn dan tot eind 2013 om een oplossing te vinden voor de op het perceel aanwezige duivenkooi onredelijk is, nu de duivenkooi ruim 30 jaar is gedoogd en deze in die tijd slechts 2,5 m is verplaatst.
2.3. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien om aan te nemen dat de door het college gestelde begunstigingstermijn ook na de verlenging nog te kort was om aan de last te kunnen voldoen. [appellant] is met de door het college ter zitting bij de rechtbank toegezegde verlenging van de begunstigingstermijn tot 1 januari 2010 in elk geval niet tekort gedaan. De rechtbank heeft voorts terecht aangenomen dat de duivenkooi eerst recent op het perceel is geplaatst. Dat de duivenkooi, als gesteld, voorheen jaren lang op het perceel van de schoonvader van [appellant] heeft gestaan en daar ongemoeid is gelaten, kan voorts niet tot het oordeel leiden dat het college ten onrechte geen langere begunstigingstermijn aan de last heeft verbonden. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2010
374.