200909718/1/H1 en 200909718/2/H1.
Datum uitspraak: 6 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 oktober 2009 in zaak nr. 08/2559 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Helmond.
Bij besluit van 4 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Helmond (hierna: het college) [appellant] op straffe van een dwangsom gelast voor 1 juli 2008 de op de berging op het perceel [locatie] te Helmond (hierna: het perceel) aangebrachte duivenkooi te verwijderen.
Bij besluit van 10 juni 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, onder verlenging van de begunstigingstermijn tot 1 november 2008, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 oktober 2009, verzonden op 4 november 2009, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2009, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 december 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een kortere begunstigingstermijn dan tot eind 2013 om een oplossing te vinden voor de op het perceel aanwezige duivenkooi onredelijk is, nu de duivenkooi ruim 30 jaar is gedoogd en deze in die tijd slechts 2,5 m is verplaatst.
2.3. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien om aan te nemen dat de door het college gestelde begunstigingstermijn ook na de verlenging nog te kort was om aan de last te kunnen voldoen. [appellant] is met de door het college ter zitting bij de rechtbank toegezegde verlenging van de begunstigingstermijn tot 1 januari 2010 in elk geval niet tekort gedaan. De rechtbank heeft voorts terecht aangenomen dat de duivenkooi eerst recent op het perceel is geplaatst. Dat de duivenkooi, als gesteld, voorheen jaren lang op het perceel van de schoonvader van [appellant] heeft gestaan en daar ongemoeid is gelaten, kan voorts niet tot het oordeel leiden dat het college ten onrechte geen langere begunstigingstermijn aan de last heeft verbonden. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2010