ECLI:NL:RVS:2010:BK8962

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901745/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • G.N. Roes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Statenlaan noord-Rijen door college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant

Op 13 januari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant opnieuw besloten over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Statenlaan noord-Rijen", dat door de raad van de gemeente Gilze en Rijen was vastgesteld op 29 januari 2007. Dit besluit werd aangevochten door de erven [naam], bestaande uit vijf personen, die bij de Raad van State beroep instelden. De zaak werd behandeld op 2 december 2009, waarbij zowel de appellanten als het college en andere belanghebbenden aanwezig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college bij de goedkeuring van het bestemmingsplan niet voldoende had gemotiveerd waarom bepaalde percelen wel en andere niet voor bebouwing in aanmerking kwamen. De appellanten stelden dat hun perceel ten onrechte was uitgesloten van bebouwing, terwijl zij meenden dat hun belangen niet adequaat waren afgewogen. Het college had aangevoerd dat de open zichtrelatie met het achterliggende landschap een belangrijke reden was om het perceel van de appellanten niet in het plan op te nemen.

De Raad van State concludeerde dat het bestreden besluit niet berustte op een deugdelijke motivering en verklaarde het beroep gegrond. Het besluit van het college werd vernietigd voor zover het de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" betrof. De rechtsgevolgen van het besluit werden echter in stand gelaten, omdat de raad voldoende had onderbouwd waarom het perceel van de appellanten niet in het plan paste. De appellanten kregen proceskosten vergoed en het college werd verplicht het griffierecht terug te betalen.

Uitspraak

200901745/1/R2.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de erven [naam], zijnde, [5 personen], wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2009, kenmerk 1342294, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Gilze en Rijen (hierna: de raad) bij besluit van 29 januari 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Statenlaan noord-Rijen".
Tegen dit besluit hebben de erven [naam], zijnde, [5 personen] (hierna: [appellant] en anderen) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2009, beroep ingesteld.
[belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
[belanghebbende A] heeft tevens een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2009, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. K.M. Peters, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door A.M.M. van de Groes, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbende B], vertegenwoordigd door mr. J.J. Hoekstra en mr. R.D. Harteman, beiden advocaat te Breda, en [gemachtigde], in persoon, en [belanghebbende A], in persoon, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet - voor zover van belang - in de bestemming "Woondoeleinden" voor drie - niet aansluitend gelegen - percelen met kadastraal nummer A7032, A7040 en A7039 aan de Statenlaan in Rijen. Het perceel van [appellant] en anderen dat aan de oostzijde van het perceel A7039 ligt, is buiten het plan gelaten.
2.3. Het college acht het in navolging van de raad landschappelijk niet aanvaardbaar dat de noordzijde van de Statenlaan geheel wordt bebouwd, in verband met de waardevolle zichtrelatie met het achterliggende landschap. De raad behoefde volgens het college niet tot een afweging te komen waarom de in het plan opgenomen drie percelen wel voor bebouwing in aanmerking komen en het perceel van [appellant] en anderen niet, omdat juist op dat perceel, anders dan de in het plan opgenomen percelen, een open zichtrelatie met het achterliggende gebied aanwezig is. Bebouwing van het perceel van [appellant] en anderen verstoort de openheid. Op andere nu "overgeslagen" percelen had dit misschien anders gelegen, aldus het college, maar de eigenaren daarvan hebben geen bedenkingen ingediend, zodat goedkeuring van het plan aan niemand schade toebrengt.
2.4. [appellant] en anderen voeren in beroep aan dat ten onrechte opnieuw goedkeuring is verleend aan het plan, nu daarin willekeurig en in strijd met een goede ruimtelijke ordening ervoor is gekozen om een drietal percelen van het onbebouwde gebied te laten bebouwen en hun perceel niet. Op welke gronden voor deze percelen is gekozen en niet voor het hunne, blijft naar de stelling van [appellant] en anderen onduidelijk. Volgens hen is niet onderzocht wat de optimale, planologische invulling van het gebied is. Ook zouden de belangen van de eigenaren van de overige percelen, waaronder hun belangen, nimmer zijn afgewogen. Zij beklemtonen dat hun belang in geding is, omdat de raad en het college op het standpunt staan dat met de woningbouwmogelijkheden waarin het plan voorziet, het maximaal 'laadvermogen' van het gebied is bereikt. Indien alle belangen bij de planvaststelling zouden zijn afgewogen zou op grond van een goede ruimtelijke ordening juist hun perceel het meest voor bebouwing in aanmerking zijn gekomen. Hun perceel grenst reeds aan percelen waarop woningen staan. Zij betwisten het standpunt van het college dat de afwezigheid van begroeiing op hun perceel van doorslaggevend belang is om hun perceel buiten het plangebied te laten. De aan- of afwezigheid van begroeiing op de percelen is, zo stellen zij, noch in dit plan noch in het voorgaande plan geregeld. Bovendien bieden de in het plan opgenomen percelen een goed zicht op het achterliggende buitengebied en het buiten het plan gelaten, oostelijke deel van het perceel A7040 tussen twee van de bouwlocaties niet, aldus [appellant] en anderen.
2.5. Ten aanzien van het betoog van [appellant] en anderen dat hun perceel ten onrechte niet bij de planvaststelling is betrokken, wordt overwogen dat de raad, gelet op de systematiek van de WRO in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een bestemmingsplan kan vaststellen dat in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. Voorts dienen bij een in het kader van een bestemmingsplan te verrichten belangenafweging alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen te worden geïnventariseerd en in de beoordeling te worden betrokken.
Aan de keuze om woonbebouwing alleen toe te staan op drie niet aan elkaar grenzende percelen aan de Statenlaan ten oosten van de golfbaan heeft de raad blijkens de zienswijzennota ten grondslag gelegd dat de zichtlijnen vanuit die laan naar het achterliggende open buitengebied behouden dienen te blijven. Het plan bevat het maximale laadvermogen van het gebied, zonder dat daardoor een noemenswaardig karakter- en kwaliteitsverlies optreedt.
2.5.1. Ter zitting is door de raad bevestigd dat met de woningen die in het plan zijn voorzien het maximale aantal te bouwen woningen in dit gebied wordt bereikt, zodat het niet meer mogelijk is om voor het perceel van [appellant] en anderen in een bouwmogelijkheid te voorzien. De Afdeling is van oordeel dat, gelet op deze omstandigheid, het belang van [appellant] en anderen om ook hun perceel te mogen bebouwen met een woning bij de planvaststelling had moeten worden betrokken. Het standpunt van het college dat daartoe geen aanleiding bestond omdat op het perceel van [appellant] en anderen - anders dan op de in het plan opgenomen percelen - een open zichtrelatie met het achterliggende gebied aanwezig is, hebben [appellant] en anderen gemotiveerd bestreden. Voorts is vast komen te staan dat zowel het voorliggende als het voorheen geldende plan geen regeling bevat om de zichtrelaties met het buitengebied op de percelen te waarborgen. [appellant] en anderen stellen dan ook niet ten onrechte dat door aanplant dan wel verwijdering van bosschages, die open zichtrelatie aan verandering onderhevig kan zijn. Voorts bevat ook het hernieuwde besluit omtrent goedkeuring geen maatstaven op basis waarvan kan worden getoetst of de standpunten van de raad en het college dat met dit plan het zogenoemde maximale 'laadvermogen' van het gebied is bereikt zonder dat er een noemenswaardig karakter- en kwaliteitsverlies optreedt en dat met dit plan een optimum is bereikt van het aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunt om de aanwezige openheid van het gebied en de zichtlijnen in stand te laten, juist zijn.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" betreffende de percelen met het kadastrale nummer A7032, A7040 en A7039, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
2.6.1. De Afdeling ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten. Daartoe wordt het volgende overwogen. Ter zitting heeft de raad desgevraagd verduidelijkt waarom bebouwing van het perceel van [appellant] en anderen niet past binnen de ruimtelijke kenmerken van het gebied en dat de aanwezige open ruimtes tussen de overige in geding zijnde plandelen eveneens onbebouwd dienen te blijven. Hierbij heeft de raad gewezen op de kwaliteit van het gebied vanwege de ligging aan de dorpsrand, de aanwezige zichtlijnen en de openheid naar het achterland. Een beperkte ritmiek tussen bebouwde en open percelen acht de raad nog passend binnen die ruimtelijke kenmerken. Om voldoende open ruimtes te behouden acht de raad het vanuit planologisch oogpunt gewenst dat het perceel van [appellant] en anderen onbebouwd blijft, nu dit aansluit op het reeds bestaande verspreide bebouwingsbeeld. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk en voorts een voldoende dragende motivering voor het niet opnemen van het perceel in het plan.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 13 januari 2009, kenmerk 1342294 voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" betreffende de percelen met het kadastrale nummer A7032, A7040 en A7039;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in zoverre in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij de erven [naam], zijnde, [5 personen] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 674,39 (zegge: zeshonderdvierenzeventig euro en negenendertig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan de erven [naam, zijnde, [5 personen] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Nolles
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010
291-605.