ECLI:NL:RVS:2010:BK8964

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900163/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • W. Sorgdrager
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening ontgrondingen voor recreatiepark Drakenrijk in gemeente Beesel

Op 20 november 2008 verleende het college van gedeputeerde staten van Limburg een vergunning aan N.V. Niba Beheer voor het ontgronden van percelen in de gemeente Beesel, ten behoeve van de aanleg van het recreatiepark Drakenrijk. Dit besluit werd op 27 november 2008 ter inzage gelegd. De R.K. Parochie H. Lambertus, gevestigd te Reuver, heeft op 7 januari 2009 beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vreesde dat de ontgronding negatieve gevolgen zou hebben voor haar eigendommen en de hydrologie van het gebied. De parochie stelde dat het college ten onrechte geen rekening had gehouden met de mogelijkheid dat haar gronden buiten de ontgronding zouden blijven en dat de hydrologische gevolgen onvoldoende waren onderzocht.

Tijdens de zitting op 3 december 2009 werd de zaak behandeld. De parochie werd vertegenwoordigd door H.L.T.M. Naus, terwijl het college werd vertegenwoordigd door R.W.P. van Tol, R.H.J. Pepels en J.L. van der Veer. Ook Niba Beheer was vertegenwoordigd door mr. D.R. de Poorter en anderen. Het college verdedigde het besluit door te stellen dat de aanvraag van Niba geen rekening hield met het omputten van de kerkgronden en dat de hydrologische effecten van de ontgronding geen schadelijke gevolgen zouden hebben.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college terecht had besloten op basis van de aanvraag zoals die was ingediend. De parochie had geen bewijs geleverd dat de hydrologische onderzoeken ondeugdelijk waren. Het beroep van de parochie werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 13 januari 2010.

Uitspraak

200900163/1/M2.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Kerkbestuur van de R.K. Parochie H. Lambertus, gevestigd te Reuver,
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) aan de naamloze vennootschap N.V. Niba beheer (hierna: Niba) een vergunning onder voorschriften ingevolge de Ontgrondingenwet verleend voor het ontgronden van de percelen, kadastraal bekend gemeente Beesel, sectie K, zoals op de bij dit besluit horende tekening is aangegeven, ten behoeve van de aanleg van het recreatiepark Drakenrijk. Dit besluit is op 27 november 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft de parochie van de R.K. Parochie H. Lambertus (hierna: de parochie) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2009, beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten van Limburg heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2009, waar de parochie, vertegenwoordigd door H.L.T.M. Naus, en het college, vertegenwoordigd door R.W.P. van Tol, R.H.J. Pepels en J.L. van der Veer, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Tevens zijn namens de naamloze vennootschap Niba Beheer N.V. mr. D.R. de Poorter, advocaat te Nijmegen, mr. M.P. Dankes en mr. J. Coppus en namens het college van burgemeester en wethouders van Beesel, H.J.W. Engelen, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De parochie voert aan dat de samenloop van de verlening van de ontgrondingenvergunning met de procedure inzake het bestemmingsplan, dat betrekking heeft op hetzelfde gebied, ertoe kan leiden dat er in het ontgrondingsproject ten onrechte geen rekening mee wordt gehouden dat de gronden van de kerk mogelijk geheel of gedeeltelijk buiten de ontgronding worden gehouden. Het college heeft, aldus de parochie, met die mogelijkheid ten onrechte geen rekening gehouden. De parochie wil de mogelijkheid open houden om haar eigendom in het project in te brengen en na ontgronding te laten omputten. De hydrologische gevolgen hiervan zijn volgens de parochie onvoldoende in het besluit verwoord.
2.1.1. Het college stelt dat het bestreden besluit is gebaseerd op de door Niba ingediende aanvraag waarin niet in het omputten van de kerkgronden is voorzien. Aangezien in het geplande project Drakenrijk de gronden vrijwel geheel als waterpartij worden opgeleverd.
Het college stelt verder dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de kerkgronden buiten de voorgenomen ontgronding zullen blijven. Ten aanzien van de hydrologische gevolgen stelt het college dat uit onderzoek blijkt dat er tengevolge van de vergunde ontgronding, dus inclusief de kerkgronden, geen schadelijke hydrologische effecten optreden.
Tevens stelt het college dat vergunningvoorschrift 4.8 er op ziet dat de hydrologische effecten worden gemonitord en dat de hydrologische relevante onderdelen van de ontgronding tijdig en daadwerkelijk worden gerealiseerd. Voor nadelige hydrologische effecten behoeft volgens het college niet gevreesd te worden.
2.1.2. Uit het stelsel van de Ontgrondingenwet volgt dat het bevoegde gezag dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend.
In het bestemmingplan heeft het perceel van de parochie de bestemming recreatie gekregen. In de onderhavige aanvraag om de ontgrondingenvergunning maakt dit perceel, conform het bestemmingsplan, deel uit van het te ontgronden gebied en is aangegeven dat het in de eindfase (grotendeels) als recreatieplas zal dienen.
Uitgaande van de reikwijdte van de aanvraag blijkt evenmin dat, zoals in beroep is aangevoerd, het hydrologisch onderzoek onzorgvuldig en ondeugdelijk is. Deze beroepsgronden faalt.
2.2. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010
315.