200909635/1/H1 en 200909635/2/H1.
Datum uitspraak: 7 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 november 2009 in de zaken nrs. 09/3445 en 09/3446 in het geding tussen onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel.
Bij besluit van 14 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woonhuis met voorzieningen voor het bieden van mantelzorg op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 augustus 2009 heeft het college het door onder meer [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en voor het overige ongegrond.
Bij uitspraak van 26 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2009, hoger beroep ingesteld. Voorts hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 december 2009, waar [appellanten], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, en het college vertegenwoordigd door F.T.H. Branten, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder] gehoord.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat het bouwplan met twee parkeerplaatsen op eigen terrein in de toename van de parkeerbehoefte voorziet, heeft miskend dat het aantal parkeerplaatsen niet in juiste verhouding staat tot de omvang van het bouwplan.
2.2.1. Bij de berekening van de toename van de parkeerbehoefte in verband met het bouwplan heeft het college de richtlijnen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek toegepast, volgens dewelke voor woningen 1,7 parkeerplaats per woning nodig is. De voorzieningenrechter heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college dat in redelijkheid niet heeft kunnen doen of dat het deze norm op onjuiste wijze heeft toegepast. Dat in de op te richten woning ook mantelzorg geboden zal worden, is daarvoor niet voldoende. Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht niet aangenomen dat in feite twee woningen zijn voorzien. Daartoe is terecht mede in aanmerking genomen dat de woning slechts één ingang en badkamer heeft. Het betoog faalt.
2.3. [appellanten] betogen voorts dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat niet valt te verwachten dat de verkeersveiligheid op het pad Schoorswinkel enkel ten gevolge van het bouwplan nog verder zal verslechteren, heeft miskend dat de ontsluiting van het bouwplan via dit pad onvoldoende is, omdat het slechts 2,40 m breed is, hun woning er direct aan grenst en door het bouwplan ook andere buurtbewoners er gebruik van zullen maken.
2.3.1. In het voorontwerpbestemmingsplan "Schoorswinkel/Binderseind, Gemert", dat als ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan dient, is opgenomen dat het plangebied, waarin het bouwplan is voorzien, voor gemotoriseerd verkeer wordt ontsloten via de aan de westzijde gelegen weg Schoorswinkel. Weliswaar is het perceel ook bereikbaar via het pad Schoorswinkel, dat een verbinding heeft met het aan de oostzijde van het plangebied gelegen Binderseind, maar dit pad is niet voor een ieder toegankelijk, nu een deel ervan door middel van een paaltje voor gemotoriseerd verkeer is afgesloten. Dat het pad door het bouwplan een intensieve verkeersfunctie krijgt, is dan ook niet aannemelijk. Bovendien heeft het college op 11 november 2009 besloten dat het paaltje in de richting van het Binderseind wordt verplaatst, zodat het perceel slechts via de weg Schoorswinkel en de westzijde van het pad Schoorswinkel kan worden bereikt. Nu het bouwplan in het oprichten van slechts één woning voorziet en realisering ervan derhalve weinig extra verkeer genereert, heeft de voorzieningenrechter, mede in aanmerking genomen de situatie ter plaatse, in de mogelijke gevolgen van het bouwplan voor de ontsluiting en de verkeersveiligheid terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen vrijstelling van het bestemmingsplan ten behoeve daarvan heeft kunnen verlenen. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2010