200909766/2/H1.
Datum uitspraak: 7 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 november 2009 in de zaken nrs. 09/3881 en 08/2176 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haaren.
Bij besluit van 28 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haaren (hierna: het college) geweigerd aan [vergunninghouder] bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van een paardenstal op het perceel [locatie] te Haaren (hierna: het perceel).
Bij besluit van 20 mei 2008 heeft het college het door [vergunninghouder] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en opnieuw bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een paardenstal op het perceel.
Bij uitspraak van 26 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2009, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 december 2009, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Roermond, en het college, vertegenwoordigd door S. Verouden, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, gehoord.
2.1. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het desbetreffende besluit in stand heeft gelaten. Daarbij geldt dat een vergunninghouder op eigen risico van een vergunning gebruik maakt, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, ook als een verzoek, als thans aan de orde, wordt afgewezen.
2.2. Het verzoek strekt ertoe de bij het besluit van 20 mei 2008 verleende bouwvergunning bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
2.3. In hoger beroep is aangevoerd dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat met de vestiging van de paardenfokkerij op het perceel geen bestaand agrarisch bedrijf wordt voortgezet, als bedoeld in het bestemmingsplan. Voor de beoordeling van deze beroepsgrond is de onderhavige procedure niet geschikt. Voorts nopen de gestelde spoedeisende belangen er niet toe dat daarover een voorlopig oordeel wordt gegeven. Daartoe wordt overwogen dat ter zitting is gebleken dat inmiddels het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" is vastgesteld, waarin voor het perceel een bouwblok is opgenomen ten behoeve van een paardenhouderij. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die aanleiding geven om aan te nemen dat het bestemmingsplan wat dit aspect betreft geen rechtskracht zal krijgen. Onder die omstandigheden geeft hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht geen grond om aan te nemen dat uiteindelijk zal blijken dat geen bouwvergunning mocht worden verleend, als tenslotte is gebeurd. Gelet hierop, leidt afweging van de betrokken belangen ertoe dat het verzoek wordt afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2010