200902178/1/M1.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Overbetuwe,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 17 februari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) aan de gemeente Nijmegen een vergunning als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet verleend voor een periode van zes jaar voor het onttrekken van maximaal 2.366.820 m3 grondwater per jaar waarbij in enig kwartaal niet meer onttrokken mag worden dan 591.705 m3. Het grondwater wordt onttrokken ten behoeve van een sanering van het voormalige Philipsterrein aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 19 februari 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 27 april 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A. Hager-Hiemstra en ing. S.A. Buil-Van den Bos, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.1. [appellant] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 17 februari 2009 waarbij vergunning is verleend voor het onttrekken van grondwater. De Afdeling mag zich in de uitspraak op dit beroep inhoudelijk niet uitlaten over beroepsgronden die geen verband houden met het besluit waartegen [appellant] in beroep is gekomen. Dit geldt voor de beroepsgronden over het gebrek aan medewerking dat [appellant] stelt te hebben ondervonden van de gemeente Nijmegen en de provincie Gelderland bij de compensatie van gronden in verband met de bestemmingsplannen "Woonpark Oosterhout 2002" en "Stadsas Noord" en over het geschil van [appellant] met de gemeente Nijmegen over een erfdienstbaarheid. Het beroep faalt derhalve in zoverre.
2.2. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet is het verboden grondwater te onttrekken of water te infiltreren, tenzij daarvoor door gedeputeerde staten een vergunning is verleend.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen, voor zover hier van belang, aan de vergunning voorschriften worden verbonden ter bescherming van bij het grondwaterbeheer betrokken belangen.
Hierbij komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Grondwaterwet wordt door vergunninghouder de schade aan een onroerende zaak, welke is veroorzaakt door een onttrekking of infiltratie krachtens een vergunning als bedoeld in artikel 14, eerste lid, indien en voor zover dit redelijkerwijs kan worden gevergd, ondervangen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de vergunninghouder verplicht jegens ieder die enig recht op het gebruik of het genot van een onroerende zaak heeft, indien en voor zover de schade niet is ondervangen, die schade te vergoeden.
2.3. [appellant] stelt dat het water meer en sneller dan voorheen wordt onttrokken. De groei van het gewas voor veevoer heeft daar volgens hem onder te lijden.
2.3.1. Het college stelt dat binnen het invloedsgebied van de onttrekking voornamelijk bouw- en graslanden aanwezig zijn. Volgens het college is de opbrengstdepressie in het groeiseizoen berekend op 8 tot 14% bij een langdurige verlaging en treedt in het winterseizoen geen opbrengstdepressie op. Het college stelt dat het de belangen van de grondwatersanering en de mogelijke schadelijke gevolgen van de onttrekking tegen elkaar heeft afgewogen en dat het op grond van die afweging heeft besloten de aangevraagde vergunning te verlenen. Het college wijst erop dat het ter monitoring van de werkelijke grondwaterstandverlagingen peilbuizen heeft voorgeschreven. Aan de hand van de gemeten grondwaterstanden kunnen volgens het college de opgetreden opbrengstdepressies worden bepaald. Het college wijst er voorts op dat op grond van de Grondwaterwet de vergunninghouder aansprakelijk is voor schade aan onroerende zaken ten gevolge van onttrekkingen.
2.3.2. Het college heeft zich voor wat betreft de mogelijke opbrengstderving op landbouwpercelen als gevolg van de vergunde grondwateronttrekking gebaseerd op het bij de aanvraag gevoegde rapport van Tauw van 26 juni 2008, waarin de resultaten zijn neergelegd van onderzoek naar de gevolgen van de aangevraagde grondwateronttrekking. Niet gesteld is dat de in dit rapport beschreven gevolgen onjuist zijn.
Het college heeft aan de vergunning voorschriften verbonden die verplichten tot het meten en registreren van de verandering in de stijghoogte in het eerste watervoerend pakket in de omgeving van de inrichting door middel van minimaal 9 peilbuizen en het beschikbaar houden van die gegevens. Aan de hand daarvan kan achteraf worden bepaald of en in hoeverre een lagere opbrengst van gewassen aan de vergunde grondwateronttrekking te wijten is. Gelet op artikel 35, tweede lid, van de Grondwaterwet dient de gemeente Nijmegen schade aan onroerende zaken, welke is veroorzaakt door de vergunde onttrekking, te ondervangen en, zo dat niet mogelijk is, te vergoeden.
Gezien het vorenstaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vergunning toereikende bescherming biedt tegen de nadelige gevolgen van de onttrekking voor de grondwaterstand ter plaatse van landbouwgronden in het beïnvloedingsgebied. Het beroep faalt ook in zoverre.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010