ECLI:NL:RVS:2010:BK8982

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905452/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • W. Konijnenbelt
  • C.J.M. Schuyt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring vakbekwaamheid fysiotherapeut door minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verklaring van vakbekwaamheid als fysiotherapeut door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De aanvraag werd afgewezen op 22 januari 2008, omdat de minister van mening was dat de opleiding die [appellante] in de voormalige Sovjet-Unie had gevolgd, niet gelijkwaardig was aan de Nederlandse opleiding tot fysiotherapeut. De rechtbank Middelburg had eerder de afwijzing van de minister bevestigd in haar uitspraak van 11 juni 2009.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 december 2009 behandeld. Tijdens deze zitting was [appellante] aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, en de minister was vertegenwoordigd door een ambtenaar van het ministerie. De minister stelde dat de opleiding van [appellante] niet voldeed aan de eisen die de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) stelt voor inschrijving in het BIG-register. De minister concludeerde dat de opleiding van [appellante] niet gericht was op het behandelen van patiënten die door een arts waren gediagnosticeerd, wat essentieel is voor de Nederlandse opleiding tot fysiotherapeut.

[appellante] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat haar opleiding niet gelijkwaardig was aan de Nederlandse opleiding. Ze voerde aan dat de rechtbank niet had erkend dat de kennis die zij had opgedaan in haar opleiding, voldoende was voor de vereisten van de Wet BIG. De Raad van State oordeelde echter dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de opleiding van [appellante] niet gelijkwaardig was aan de Nederlandse opleiding en dat haar beroepservaring niet voldoende was om de tekortkomingen in haar opleiding te compenseren.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de minister om de aanvraag van [appellante] af te wijzen, werd daarmee gehandhaafd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

200905452/1/H2.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 11 juni 2009 in zaak nr. 08/858 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2008 heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister) een aanvraag van [appellante] om afgifte van een verklaring van vakbekwaamheid inhoudende dat tegen de inschrijving van haar in het register van beroepsbeoefenaren volksgezondheid (het BIG-register) geen bezwaar bestaat, afgewezen.
Bij besluit van 13 augustus 2008 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 augustus 2009.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2009, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. J.A. de Boe, werkzaam bij Rechtskundig Adviesbureau AABP te Poortvliet, en de minister, vertegenwoordigd door mr. H.J. Stoop, werkzaam bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG) worden registers ingesteld waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvrage als fysiotherapeut worden ingeschreven.
Ingevolge artikel 6, aanhef en onder a, wordt de inschrijving geweigerd indien de aanvrager niet voldoet aan de in hoofdstuk III bedoelde opleidingseisen.
Ingevolge artikel 28 wordt om in het desbetreffende register als fysiotherapeut te kunnen worden ingeschreven, vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, wordt tot het gebied van deskundigheid van de fysiotherapeut gerekend het verrichten van bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven handelingen op het gebied van fysiotherapie, voor zover zij liggen op het gebied van de geneeskunst.
Ingevolge het tweede lid, wordt tot het gebied van deskundigheid van de fysiotherapeut mede gerekend het verrichten van handelingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende diens gezondheidstoestand te bevorderen of te bewaken, welke overeenkomen met de krachtens het eerste lid omschreven handelingen doch niet liggende op het gebied van de geneeskunst.
Ingevolge artikel 41, eerste lid, wordt in afwijking van artikel 6, aanhef en onder a, aan een persoon die niet voldoet aan de ter zake van de genoten opleiding bij of krachtens hoofdstuk III voor inschrijving in een register gestelde eisen, inschrijving in het register deswege niet geweigerd indien:
(…);
b. de minister, gelet op een door de betrokkene in het buitenland verkregen getuigschrift en op de daarnaast opgedane beroepservaring en gevolgde opleiding, hem op aanvrage een verklaring heeft afgegeven, inhoudende dat tegen zijn inschrijving in het register voor wat zijn vakbekwaamheid betreft geen bedenkingen bestaan;
(…).
2.2. Ingevolge artikel 2 van het Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied fysiotherapeut is om in het in artikel 3 van de wet bedoelde register van fysiotherapeuten te kunnen worden ingeschreven, vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat betrokkene met goed gevolg het afsluitende examen heeft afgelegd van een opleiding voor fysiotherapie die is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs en die voldoet aan de artikelen 3 en 4 van dit besluit.
Ingevolge artikel 3 omvat een opleiding als bedoeld in artikel 2 de volgende onderdelen:
a. het centrale vakgebied fysiotherapie, omvattende:
1º. onderzoeken en behandelen van de patiënt in het kader van het gebied van deskundigheid als omschreven in artikel 5;
2º. theorie en praktijk van de fysiotherapie;
3º. theorie en praktijk van de bewegingstherapie, massagetherapie en fysische therapie in engere zin;
b. de beroepsvoorbereidende periode in het werkveld;
c. het medisch-biologische vakgebied, waaronder anatomie, kinesiologie, biomechanica, fysiologie met inbegrip van inspanningsfysiologie, algemene pathologie, speciële pathologie, traumatologie, orthopaedie, neurologie, reumatologie, dermatologie, pulmonologie en cardiologie, alsmede revalidatiegeneeskunde;
d. vakken op het gebied van de gedrags- en maatschappijwetenschappen, waaronder psychologie, sociologie, anthropologie, agogiek, psychopathologie en gesprekstechnieken;
e. ondersteunende vakken, waaronder natuurkunde, scheikunde, farmacologie, preventie, organisatie van de gezondheidszorg, gezondheidsrecht, beroepsoriëntatie en praktijkvoering, ethiek met betrekking tot het beroep van fysiotherapeut, methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek alsmede kwaliteitszorg.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, bestaan de tot het gebied van deskundigheid van de fysiotherapeut te rekenen handelingen, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de wet, uit het:
a. onderzoeken van de patiënt op de aanwezigheid van een belemmering of bedreiging van diens bewegend functioneren en de mate waarin daarvan sprake is, en op basis van de verkregen gegevens opstellen van een behandelplan;
b. behandelen van de patiënt door het toepassen van fysiotherapeutische methoden, strekkende tot het opheffen, verminderen of compenseren van stoornissen of beperkingen van het steun- en bewegingsapparaat en de daarbij betrokken organen van regelsystemen, alsmede het normaliseren van het houdings- en bewegingsvermogen;
c. geven van advies aan de betrokken patiënt.
Ingevolge het tweede lid omvatten de fysiotherapeutische methoden, bedoeld in het eerste lid, onder b:
a. bewegingstherapie, waaronder wordt verstaan het door de fysiotherapeut uitvoeren van bewegingen aan de patiënt of doen uitvoeren van bewegingen door de patiënt;
b. massagetherapie, waaronder wordt verstaan het methodisch toepassen van specifieke handgrepen aan het lichaam van de patiënt;
c. fysische therapie in engere zin, waaronder wordt verstaan het aan de patiënt toedienen van fysieke prikkels, niet zijnde ioniserende stralen.
2.3. In de circulaire "Verklaring vakbekwaamheid buitenslands gediplomeerden volksgezondheid" van 21 april 2006 (Stcrt. 2006, nr. 86, p. 31; hierna: de circulaire) heeft de minister het beleid neergelegd met betrekking tot de behandeling van aanvragen om een vakbekwaamheidsverklaring. Volgens de circulaire onderzoekt de minister of de vakbekwaamheid van de buitenslands gediplomeerde die een verklaring omtrent de vakbekwaamheid heeft aangevraagd, gelijkwaardig is aan de vakbekwaamheid die volgens de Wet BIG is vereist, namelijk de vakbekwaamheid van een volgens de wettelijke, Nederlandse opleidingseisen opgeleide beroepsbeoefenaar. Relevante en recente beroepservaring - niet ouder dan vijf jaar - kan onder bepaalde voorwaarden leiden tot gehele of gedeeltelijke compensatie van de eventueel geconstateerde tekorten in de opleiding.
2.4. De minister heeft aan de bij het in beroep bestreden besluit gehandhaafde afwijzing van de aanvraag van [appellante] om een verklaring van een vakbekwaamheid als fysiotherapeut ten grondslag gelegd dat de door haar in de voormalige Sovjet-Unie gevolgde opleiding "Lichamelijke Opvoeding met specialisatie schaatsen" niet gelijkwaardig of nagenoeg gelijkwaardig is aan de Nederlandse opleiding tot fysiotherapeut. De minister heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat de door [appellante] gevolgde opleiding niet tot doel had personen te behandelen die tevoren door een arts als patiënt waren gediagnosticeerd en van wie de pathologische klachten moeten worden behandeld met het scala aan methoden van de fysiotherapie, waaronder bewegingstherapie, massagetherapie en fysische therapie. Een aanmerkelijk deel van de door [appellante] gevolgde opleiding is volgens de minister besteed aan daarvoor niet-relevante onderdelen. De door [appellante] opgedane beroepservaring en de door haar gevolgde postacademische bijscholing van anderhalve maand kunnen niet als compensatie dienen voor de tekorten in de opleiding, omdat de beroepservaring niet is opgedaan en de bijscholing niet is gevolgd vanaf een met de Nederlandse opleiding vergelijkbaar niveau, aldus de minister.
2.5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de minister heeft kunnen concluderen dat de door haar gevolgde opleiding niet gelijkwaardig is aan de Nederlandse opleiding tot fysiotherapeut. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank - door te overwegen dat, hoewel aannemelijk is dat [appellante] gedegen kennis heeft van heilgymnastiek en massage, zij de voor fysiotherapie noodzakelijke kennis en deskundigheid van het onderdeel fysische therapie in engere zin ontbeert - eraan voorbij gaat dat fysische therapie in engere zin minder dan 5% van de Nederlandse opleiding tot fysiotherapie vormt en derhalve tot het oordeel had moeten komen dat de door haar gevolgde opleiding nagenoeg gelijkwaardig is aan de Nederlandse opleiding en de minister een verklaring vakbekwaamheid met beperkingen had dienen af te geven.
2.5.1. Gelet op artikel 29 van de Wet BIG en het Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied fysiotherapeut leidt de Nederlandse opleiding tot fysiotherapeut enerzijds op tot handelingen op het gebied van de geneeskunst en anderzijds tot handelingen niet liggende op het gebied van de geneeskunst. Gelet hierop dient een opleiding voor fysiotherapie onder meer te omvatten theorie en praktijk van bewegingstherapie, massagetherapie en fysische therapie. Nog afgezien van de juistheid van het betoog van [appellante] dat fysische therapie in engere zin in de praktijk steeds meer onder druk staat en slechts 5% uitmaakt van de Nederlandse opleiding tot fysiotherapeut, laat dat betoog het oordeel van de minister dat de door haar gevolgde opleiding, gelet op het overzicht van door haar gevolgde vakken, anders dan de Nederlandse opleiding tot fysiotherapeut, niet tot doel had personen te behandelen die tevoren door een arts als patiënt waren gediagnosticeerd en van wie de pathologische klachten moeten worden behandeld met het scala methoden van de fysiotherapie, onverlet. De bij brief van 26 november 2009 overgelegde verklaring van de rector van de Dalnevostochniy Staatsacademie voor Lichamelijke Opvoeding, waaruit blijkt dat [appellante] tijdens haar studie aan het Staatsinstituut voor Lichamelijke Opvoeding te Khabarovsk een leergang voor Instructeur Heilgymnastiek heeft doorlopen van 360 uur, maakt dat niet anders, reeds omdat, naar de minister ter zitting uiteen heeft gezet, de Nederlandse opleiding tot fysiotherapeut vier jaar bedraagt en de korte door [appellante] gevolgde leergang daarmee niet vergelijkbaar is. Voor het overige heeft [appellante] niets aangevoerd ten betoge dat bij de door haar gevolgde opleiding, naast heilgymnastiek en massage ook het onderzoeken en behandelen van patiënten op verwijzing van een arts aan bod is gekomen, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door haar gevolgde opleiding niet gelijkwaardig of nagenoeg gelijkwaardig is aan de Nederlandse opleiding tot fysiotherapeut. Het betoog faalt.
2.6. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de minister, door slechts de door haar gevolgde opleiding te vergelijken met de Nederlandse opleiding tot fysiotherapeut en zich vervolgens op het standpunt te stellen dat de door haar opgedane beroepservaring niet kan dienen als compensatie van de tekorten in die opleiding, haar vakbekwaamheid op onjuiste wijze heeft beoordeeld. Volgens [appellante] moet op grond van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet BIG, dat de implementatie behelst van EG-richtlijn 2001/19/EG (hierna: de EG-richtlijn), de door haar gevolgde opleiding, in samenhang met de door haar opgedane, beroepservaring worden bezien en is, naar [appellante] daar ter zitting aan heeft toegevoegd, de circulaire daarmee in strijd.
2.6.1. Artikel 41, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet BIG stelt het door de buitenslands gediplomeerde overgelegde getuigschrift voorop. Daarnaast vereist deze bepaling, in overeenstemming met de EG-richtlijn, een beoordeling van de door een aanvrager van een verklaring opgedane beroepservaring en gevolgde opleiding. De minister heeft - overeenkomstig deze bepaling en de daarop gebaseerde en in de circulaire neergelegde systematiek, waarbij eerst het niveau van de gevolgde opleiding wordt beoordeeld en daarna de mogelijkheid om eventuele tekorten daarin te compenseren met beroepservaring of opleidingen - geoordeeld dat de door [appellante] gevolgde opleiding niet gelijkwaardig is aan de Nederlandse opleiding tot fysiotherapeut en dat de opgedane beroepservaring niet kan dienen als compensatie van de tekorten in de door haar gevolgde opleiding, omdat die ervaring is opgedaan vanaf een niet met de Nederlandse opleiding gelijkwaardig niveau. Aldus heeft de minister, anders dan [appellante] betoogt, wel degelijk een oordeel gegeven over de opgedane beroepservaring, doch deze onvoldoende geacht. Dit is niet in strijd met artikel 41, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet BIG. Voor het oordeel dat de circulaire in strijd is met artikel 41, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet BIG en dat de minister de vakbekwaamheid op onjuiste wijze heeft beoordeeld, bestaat derhalve geen grond. Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010
-502.