200904598/1/H1.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Westland,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 mei 2009 in zaak nr. 07/8200 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
Bij besluit van 5 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland (hierna: het college) geweigerd de agrarische bestemming van gronden gelegen achter het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Westland (hierna: het perceel), om te zetten in de bestemming "Woondoeleinden".
Bij besluit van 4 september 2007 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 (lees:4) september 2007 vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 juli 2009.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Westerduin en I. van der Knijff, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], in persoon, en bijgestaan door mr. J. Hiemstra, advocaat te Delft, zijn verschenen.
2.1. Op het perceel, dat een omvang heeft van 750 m², rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Agrarische doeleinden (A)" met de subbestemming "Ak". [wederpartij] heeft gevraagd de bestemming te wijzigen in "Woondoeleinden". Het college heeft geweigerd gebruik te maken van de in artikel 11, elfde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan vervatte bevoegdheid om de bestemming te wijzigen.
Ingevolge artikel 11, elfde lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd het plan in die zin te wijzigen dat zij de bestemming geheel of gedeeltelijk mogen wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden", indien het aldaar gevestigde agrarisch bedrijf ter plaatse is opgeheven en vaststaat dat gebruik van de gronden voor zuiver agrarische doeleinden niet meer goed mogelijk is.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte [wederpartij]s beroep op het vertrouwensbeginsel heeft laten slagen. Het college voert hiertoe aan dat het nimmer aan [wederpartij] een toezegging heeft gedaan dat het aan de door hem gewenste wijziging van de bestemming op het perceel zou meewerken.
2.2.1. Dit betoog slaagt. [wederpartij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan hij het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college medewerking zou verlenen aan de door hem gewenste wijziging van de bestemming op het perceel. De door [wederpartij] in beroep overgelegde verslagen van de gesprekken die op 19 oktober 2004 en 18 maart 2005 hebben plaatsgevonden tussen [wederpartij] en I. van der Knijff, ambtenaar in dienst van de gemeente, kunnen niet als een zodanige toezegging worden aangemerkt, reeds omdat niet een ambtenaar, maar het college ter zake bevoegd is. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal alsnog de overige bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden beoordelen.
2.4. [wederpartij] heeft in beroep betoogd dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren de bestemming te wijzigen. Hij voert hiertoe aan dat agrarisch gebruik van het perceel, gezien de geringe omvang daarvan, niet meer goed mogelijk is, zodat aan die voorwaarde in artikel 11, elfde lid, van de planvoorschriften wordt voldaan. Voorts heeft het college volgens hem ten onrechte het gemeentelijk beleidsdocument Raamplan voor woningen in het buitengebied van de gemeente Westland van 18 mei 2005 (hierna: het raamplan) aan de weigering van de bestemmingswijziging ten grondslag gelegd, omdat het raamplan strengere eisen stelt dan vermeld in artikel 11, elfde lid, van de planvoorschriften.
2.4.1. Het college heeft zich in het besluit van 4 september 2007 op het standpunt gesteld dat een wijziging van de bestemming op het perceel in "Woondoeleinden" onwenselijk is. Het heeft vermeld dat het perceel midden in het duurzame glastuinbouwgebied is gelegen en dat, gelet op de situatie en de ligging, het perceel in de toekomst kan worden gebruikt voor agrarische doeleinden, bijvoorbeeld voor het plaatsen van een waterbassin.
[wederpartij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het perceel niet meer kan worden gebruikt voor agrarische doeleinden. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de in artikel 11, elfde lid, van de planvoorschriften vermelde voorwaarde voor het wijzigen van de agrarische bestemming van het perceel in de bestemming "Woondoeleinden". Aan de vraag of het college in redelijkheid het besluit van 4 september 2007 mede heeft kunnen baseren op het raamplan wordt daarom niet toegekomen.
2.5. Hetgeen [wederpartij] in beroep heeft betoogd ten aanzien van de door het college aan hem verstuurde vooraankondiging van een last onder dwangsom van 22 oktober 2007 betreffende het door hem gemaakte gebruik van het perceel kan niet leiden tot het door hem daarmee beoogde resultaat, omdat dit betoog niet ziet op het besluit dat onderwerp is van dit geding. Dat geldt evenzeer voor het betoog van [wederpartij] dat het college hem te kennen heeft gegeven - wat daarvan zij - dat de bestemming van het perceel dient te worden gewijzigd in "Woondoeleinden", alvorens hij dat perceel kan gebruiken voor andere dan agrarische activiteiten. Ten slotte ziet het door [wederpartij] ter zitting bij de rechtbank aangevoerde betoog omtrent het overgangsrecht evenmin op het besluit van 4 september 2007.
2.6. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 4 september 2007 van het college alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 mei 2009 in zaak nr. 07/8200;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010