200904134/1/H3.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 juni 2009 in zaak nr. 07/6043 in het geding tussen:
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bij besluit van 13 maart 2006 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) een verzoek van [appellant] om kennis te nemen van een niet nader omschreven document dat volgens hem op hem betrekking heeft en bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst berust afgewezen.
Bij brief van 27 mei 2006 heeft [appellant] verzocht om een heroverweging van het besluit van 13 maart 2006.
Bij besluit van 28 februari 2007 heeft de minister dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 24 juli 2007 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 juni 2009.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2009, waar [appellant], in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A. Eckhardt, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4:6 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.2. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte in het procesverloop van haar uitspraak heeft opgenomen dat [appellant] tegen het besluit van 13 maart 2006 geen bezwaar heeft gemaakt.
De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte in het procesverloop heeft vermeld dat [appellant] geen bezwaar heeft gemaakt tegen dat besluit. Dit betoog kan echter niet leiden tot het door [appellant] beoogde doel omdat het besluit van 13 maart 2006, ondanks het daartegen gemaakte bezwaar, thans in rechte vaststaat.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank de door hem in de bestuursfase ingebrachte gronden niet heeft meegewogen in haar oordeel. De rechtbank heeft nagelaten een inhoudelijke beoordeling van het beroepschrift van 23 december 2006 te geven, aldus [appellant]. Hij betoogt dat de nieuwe omstandigheden en een beleidswijziging niet zijn beoordeeld.
2.3.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr.
200706839/1) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr.
200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.3.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.3.3. De rechtbank is terecht van oordeel dat [appellant] in zijn verzoek van 27 mei 2006 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of dit als nieuw feit of omstandigheid kan worden geduid is, anders dan [appellant] heeft gesteld, ook van een beleidswijziging niet gebleken.
Nu in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn gelegen en zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet was er geen plaats voor rechterlijke toetsing van het besluit van 24 juli 2007 en heeft de rechtbank het beroep terecht ongegrond verklaard.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010