ECLI:NL:RVS:2010:BK8990
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.D.M. van Diepenbeek
- M. de Hek
- Rechtspraak.nl
Vergunningverlening voor zand- en grindwinning in Uden en de ontvankelijkheid van het beroep
Op 30 januari 2009 verleende het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant een vergunning aan [vergunninghoudster] voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het winnen, overslaan en classificeren van zand en grind op een perceel in Uden. Dit besluit werd op 9 februari 2009 ter inzage gelegd. [appellant] heeft op 19 maart 2009 beroep ingesteld tegen dit besluit. Het college heeft in een verweerschrift gesteld dat [appellant] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 4 december 2009, waar zowel het college als de vergunninghoudster vertegenwoordigd waren, werd duidelijk dat de woning van [appellant] zich op ongeveer 1.200 meter van de inrichting bevindt. Gezien de aard van de vergunde activiteiten is het niet aannemelijk dat [appellant] milieugevolgen van de inrichting zal ondervinden. Daarom kan hij niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat hij niet voldoet aan de criteria voor belanghebbendheid. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 13 januari 2010.