ECLI:NL:RVS:2010:BK8990

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901934/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor zand- en grindwinning in Uden en de ontvankelijkheid van het beroep

Op 30 januari 2009 verleende het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant een vergunning aan [vergunninghoudster] voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het winnen, overslaan en classificeren van zand en grind op een perceel in Uden. Dit besluit werd op 9 februari 2009 ter inzage gelegd. [appellant] heeft op 19 maart 2009 beroep ingesteld tegen dit besluit. Het college heeft in een verweerschrift gesteld dat [appellant] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 4 december 2009, waar zowel het college als de vergunninghoudster vertegenwoordigd waren, werd duidelijk dat de woning van [appellant] zich op ongeveer 1.200 meter van de inrichting bevindt. Gezien de aard van de vergunde activiteiten is het niet aannemelijk dat [appellant] milieugevolgen van de inrichting zal ondervinden. Daarom kan hij niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat hij niet voldoet aan de criteria voor belanghebbendheid. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 13 januari 2010.

Uitspraak

200901934/1/M1.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Uden,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het winnen, overslaan en classificeren van zand en grind op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Uden. Dit besluit is op 9 februari 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2009, waar het college, vertegenwoordigd door R.M. de Groot en H.G.J.M. Huijbregts, beiden werkzaam bij de provincie, is verschenen.
Voorts zijn ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde] als belanghebbende, en BB Uden Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit.
2.1.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan, voor zover hier van belang, een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2. Ter zitting is gebleken dat de woning van [appellant] aan de [locatie] op een afstand van ongeveer 1.200 meter van de inrichting is gelegen. Gezien de aard van de bij het bestreden besluit vergunde activiteiten, is niet aannemelijk dat milieugevolgen van de inrichting kunnen worden ondervonden bij de woning van [appellant]. Gelet hierop kan hij ten aanzien van het bestreden besluit niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Uit het vorenstaande volgt dat zijn beroep niet-ontvankelijk is.
2.2. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. de Hek, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. De Hek
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010
542.