200903073/1/H2.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2009 in zaak nr. 08/2319 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam.
Bij besluit van 10 december 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) de aanvraag van [appellant] om vergoeding van dan wel subsidie in de kosten van auditering 2007-2010, afgewezen.
Bij besluit van 7 mei 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 maart 2009, verzonden op 23 maart 2009, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 28 april 2009, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. A.M. van Kuijeren, advocaat te Delft, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 37b, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad aan een rechtsbijstandverlener of een samenwerkingsverband van rechtsbijstandverleners ten behoeve van de verlening van rechtsbijstand subsidie verstrekken voor bijzondere doeleinden en projecten.
Ingevolge het derde lid stelt de raad regels vast voor de verstrekking van subsidies als bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder f, bevatten deze regels in ieder geval de wijze waarop en de termijn waarbinnen het beschikbare bedrag wordt verdeeld.
2.2. Bij het besluit op bezwaar van 7 mei 2008 heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van 7 augustus 2007 van [appellant] om vergoeding dan wel subsidie voor de kosten van auditering voor de periode 2007-2010 dient te worden afgewezen, omdat er vanaf 2006 geen mogelijkheid meer is om subsidie te verlenen.
2.3. Het betoog van [appellant], zoals ter zitting nader door hem toegelicht, komt er kort samengevat op neer dat de raad hem niet kan verplichten een auditverklaring over te leggen zonder dat de kosten daarvan door de raad op enigerlei wijze aan hem worden vergoed. Gelet daarop heeft de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte geoordeeld dat de raad zijn verzoek heeft kunnen afwijzen.
2.3.1. Uitgangspunt van de Wrb is dat advocaten die rechtsbijstand in de zin van de wet willen verlenen, zich daartoe bij de raden voor rechtsbijstand inschrijven. Ingevolge artikel 14 van de Wrb kunnen door de raden aan de inschrijving voorwaarden worden verbonden, die ingevolge artikel 15 van die wet betrekking hebben op het jaarlijks aantal toevoegingen, specifieke deskundigheidseisen, kantoororganisatie en verslaglegging. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de krachtens voormelde bepalingen vastgestelde inschrijvingsvoorwaarden 2007 dient de advocaat een auditverklaring over te leggen die in het jaar 2007 geldig is. Deze bepaling is anders dan [appellant] meent geen beleidsregel doch een algemeen verbindend voorschrift. Gelet op de aan de raad opgedragen taak terzake van het stellen van voorwaarden welke de kwaliteit van de door de overheid gefinancierde rechtsbijstand bevorderen, kan niet worden gezegd dat de raad door het stellen van de verplichting tot het overleggen van een auditverklaring, ook al zijn daar voor de advocaat kosten aan verbonden, op kennelijk onredelijke wijze invulling heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 15 van de Wrb. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat tegenover deze kosten met de rechtsbijstandsverlening te behalen inkomsten staan. Aangezien artikel 2, eerste lid, van de inschrijvingsvoorwaarden geen beleidsregel doch zoals hierboven vermeld een algemeen verbindend voorschrift is, bestaat voor toekenning van de door [appellant] gewenste vergoeding met toepassing van artikel 4:84 van de Awb geen grond.
2.3.2. Evenmin bestaat een wettelijke grondslag om [appellant] subsidie te verlenen voor de aan de auditering over de periode 2007-2010 verbonden kosten. Ingevolge artikel 37b, derde lid, van de Wrb dient de raad regels vast te stellen voor de verstrekking van subsidies aan rechtsbijstandsverleners voor bijzondere doeleinden als kosten van audits. Zodanige regels zijn voor de kosten van het uitvoeren van een audit voor de periode 2007-2010 niet vastgesteld zodat de raad niet bevoegd was subsidie te verlenen.
2.3.3. Gezien het vorenoverwogene heeft de rechtbank terecht zij het op verkeerde gronden het beroep van [appellant] ongegrond verklaard.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van gronden te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010