200904174/1/H3.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2009 in zaak nr. 08/2823 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum.
Bij besluit van 21 februari 2008 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: het dagelijks bestuur) geweigerd aan [appellante] een bewonersvergunning te verlenen.
Bij besluit van 11 juni 2008 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2009, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2009, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. R.P.F. Kamphuis, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.A. Muis, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Parkeerverordening 2007 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Parkeerverordening), wordt een vergunning geweigerd indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, gesteld bij of krachtens deze verordening.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, wordt een bewonersvergunning verleend aan de houder van een motorrijtuig die bewoner is van een zelfstandige woning, gelegen in een vergunninggebied, en een bewoner van die zelfstandige woning niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats of een belanghebbendenparkeerplaats.
Ingevolge artikel 36 zijn Burgemeesters en Wethouders bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van het bepaalde in deze verordening.
Ingevolge artikel 2 van het Uitwerkingsbesluit Parkeerverordening 2007 stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: het Uitwerkingsbesluit) bestaat, voor zover thans van belang, in het stadsdeel het Vergunninggebied Centrum en is hiervan uitgezonderd het gebied binnen de rooilijnen van de toekomstige bebouwing op het Westerdokseiland.
Ingevolge artikel 18 is het dagelijks bestuur bevoegd, in gevallen waarin toepassing van dit Uitwerkingsbesluit naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van het bepaalde in dit Uitwerkingsbesluit.
2.2. Vaststaat dat [appellante] niet woont in een vergunninggebied, zodat zij op grond van artikel 9 van de Parkeerverordening niet in aanmerking komt voor een parkeervergunning voor haar Mercedes-bus. [appellante] betoogt echter dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de hardheidsclausule, opgenomen in artikel 36 van de Parkeerverordening en artikel 18 van het Uitwerkingsbesluit, niet van toepassing is. Zij stelt dat haar Mercedes-bus noodzakelijk is om in de kosten van levensonderhoud te voorzien. Daarnaast voert zij aan dat het beleid van de gemeente Amsterdam inzake de afgifte van parkeervergunningen zeer diffuus is, omdat bewoners in een woonboot in hetzelfde gebied een parkeervergunning krijgen zonder aan te tonen dat het gaat om een zeer uitzonderlijk geval. Volgens [appellante] duidt dit op willekeur.
2.2.1. Het betoog faalt. Met de rechtbank wordt overwogen dat het al dan niet toepassen van een hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid van het bestuursorgaan is. De toepassing hiervan moet door de rechter dan ook terughoudend worden getoetst. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante] geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd is. Het dagelijks bestuur heeft in dat verband in redelijkheid kunnen overwegen dat de situatie waarin [appellante] zich bevindt zich niet in bijzondere mate onderscheidt van andere stadsbewoners die voor hun werk een auto nodig hebben en geen parkeervergunning bezitten.
Ook in de omstandigheid dat [appellante] zonder parkeervergunning meer kosten moet maken om te kunnen parkeren heeft het dagelijks bestuur in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
De stelling van [appellante] dat het beleid van de gemeente Amsterdam zeer diffuus is, omdat woonbootbewoners wel in aanmerking komen voor een parkeervergunning, treft geen doel. De bewoners van de aanwezige woonschepen kunnen immers, in tegenstelling tot [appellante], niet de beschikking krijgen over inpandige parkeerplaatsen. Op grond daarvan kunnen zij volgens de toelichting bij artikel 2 van het Uitwerkingsbesluit in aanmerking komen voor een parkeervergunning.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010