200903346/1/H1.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Aalsmeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2009 in zaak nr. 08/1737 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer.
Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling te verlenen voor de bewoning van de loods op het perceel [locatie] te Aalsmeer (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 maart 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 april 2009, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 juni 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Door [appellant] is een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door B.C. Schoenmaker, advocaat te Aalsmeer, en het college, vertegenwoordigd door drs. E. van der Klis en mr. R. van Tekelenburg, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "N-201 zone" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Uit te werken bedrijfsdoeleinden (UB)".
Ingevolge artikel 9 van de planvoorschriften, voor zover van belang, zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten in de lichte en middelzware milieucategorieën. De gronden zijn tevens bestemd voor bouwwerken alsmede voor "woondoeleinden" voor bestaande woningen.
2.2. Vast staat dat [appellant] de loods op het perceel bewoont, welk gebruik in strijd is met artikel 9 van het bestemmingsplan.
Het college heeft aan de weigering vrijstelling voor dit gebruik te verlenen onder meer ten grondslag gelegd dat het wonen achter bestaande lintbebouwing in strijd is met het op 15 maart 2004 door de gemeenteraad vastgestelde beleid, neergelegd in de "Aalsmeerse Gebiedsvisie", dat het toetsingskader vormt voor ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast acht het college bewoning van de loods in strijd met de planologische uitgangspunten van in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat geen vrijstelling is vereist, omdat bewoning van de loods op het perceel ingevolge het in het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht is toegestaan.
2.3.1. Deze grond is voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van een rechtsmiddel had behoren te doen, dient deze grond, wat daar verder ook van zij, buiten beschouwing te blijven. Daarbij is van belang dat het aan [appellant] is om aannemelijk te maken dat het gebruik op grond van het overgangsrecht zou zijn toegestaan.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen weigeren, omdat in andere gevallen wel is toegestaan dat achter het zogenoemde woonlint wordt gewoond. In zijn hogerberoepschrift noemt hij gevallen die zijns inziens het beroep op het gelijkheidsbeginsel ondersteunen. Bij brief van 2 november 2009 heeft [appellant] een lijst met bouwwerken aan de Uiterweg, waarvoor geen bouwvergunning zou zijn verleend en waartegen niet handhavend wordt opgetreden, ingebracht.
2.4.1. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Wat betreft de door [appellant] genoemde gevallen is niet aannemelijk geworden dat het gaat om rechtens relevante gelijke gevallen waarin het college heeft meegewerkt aan oprichting van een woning, of bewoning van een bouwwerk, achter de bestaande lintbebouwing. Door het college is in voldoende mate uiteengezet waarom daarvan geen sprake is. Wat betreft de percelen Uiterweg […] en de percelen aan de Uiterweg, genoemd in de brief van 2 november 2009, Oosteinderweg […], Aalsmeerderweg […] en Aalsmeerderweg […] is volgens het college geen vrijstelling verleend voor bewoning achter het woonlint. Voor het perceel Zwarteweg […] is wel een tijdelijke vrijstelling verleend, maar dat betrof het toestaan van een logiesfunctie. Voor het perceel Uiterweg […] is weliswaar een vrijstelling verleend voor de oprichting van een woning, maar dat was in het kader van een compensatieregeling, zodat volgens het college ruimtelijk gezien van verbetering van de situatie sprake is. Daarbij komt dat op dat perceel een ander bestemmingsplan van toepassing is met daarin volgens het college een andere regeling van het overgangsrecht.
2.5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen weigeren.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010