ECLI:NL:RVS:2010:BK9022

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903135/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • H.W. Groeneweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een boete van € 8.000,00 die door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete werd opgelegd omdat op 4 december 2007 in de keuken van het restaurant van [appellante] een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning arbeid verrichtte. De rechtbank Zutphen had eerder het beroep van [appellante] tegen de beslissing van de minister ongegrond verklaard.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 16 december 2009. De minister was vertegenwoordigd door mr. H.A.W. Stiekema. De Raad overweegt dat de Wav van toepassing is zoals deze luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009. De Raad stelt vast dat de vreemdeling op ambtsbelofte heeft verklaard dat hij op 4 december 2007 in de keuken van het restaurant aan het afwassen was, zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning was afgegeven.

[appellante] betoogt dat zij niet als werkgever kan worden aangemerkt, maar de Raad oordeelt dat het feit dat de vreemdeling arbeid verrichtte ten dienste van [appellante] voldoende is om haar als werkgever aan te merken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister de boete terecht heeft opgelegd. De Raad wijst erop dat instemming met de arbeid niet vereist is voor de kwalificatie als werkgever.

Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200903135/1/V6.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], te [plaats],
waarvan de vennoten zijn [vennoot a en b], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 19 maart 2009 in
zaak nr. 08/1309 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2008 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [appellante] een boete opgelegd van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 14 juli 2008 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 maart 2009, verzonden op 23 maart 2009, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 25 mei 2009 en
14 juli 2009. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. H.A.W. Stiekema, werkzaam bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de Wav, wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 18a, eerste lid, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder 1˚, wordt voor de toepassing van het eerste lid met een rechtspersoon gelijkgesteld de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 19e, derde lid, wordt de beschikking gegeven binnen dertien weken na dagtekening van het rapport, bedoeld in artikel 18b.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. Het door een inspecteur van de Arbeidsinspectie op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 11 februari 2008 (hierna: het boeterapport) houdt in dat op 4 december 2007 in de keuken van het restaurant aan de [locatie] te [plaats] de [vreemdeling] van Chinese nationaliteit arbeid aan het verrichten was bestaande uit het afwassen van pannen, zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning is afgegeven.
2.3. [appellante] betoogt dat, zakelijk weergegeven, de rechtbank haar ten onrechte niet heeft gevolgd in haar betoog dat zij niet als werkgever in de zin van de Wav kan worden aangemerkt.
2.3.1. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 1 en 2 van de Wav (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 13) volgt dat diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever is en dat deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk is voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende (Kamerstukken II 1993/94 23 574, nr. 5, blz. 2).
Uit het boeterapport en de daarbij behorende verklaring van de vreemdeling kan worden afgeleid dat de vreemdeling heeft verklaard dat hij pannen moest schoonmaken en dat hij daarvoor eten zou krijgen. Voorts is in de naar aanleiding van het bezwaarschrift van 28 maart 2008 opgemaakte nadere toelichting van de Arbeidsinspectie van 28 april 2008 vermeld dat op het moment van de controle in de keuken pannen en ander keukengerei stonden die nog geen sporen van gebruik vertoonden en deels nog in het verpakkingsmateriaal zaten, dat dit keukengerei stoffig was en dat de aangetroffen vreemdeling een van die pannen aan het afwassen was. Die pan zag er ongebruikt uit en de sticker met de streepjescode was nog aanwezig op de zijkant van de pan. Het betrof een erg grote pan die is bedoeld voor het bereiden van eten voor meer personen, aldus de nadere toelichting.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het schoonmaken van stoffig geworden nieuwe pannen vlak voor de opening van een restaurant tot de normale voorbereidende werkzaamheden in de keuken behoren en daarmee tot de bedrijfsvoering van [appellante]. Gezien het vorenstaande vonden de werkzaamheden van de vreemdeling ten dienste van [appellante] plaats en heeft de minister haar terecht aangemerkt als werkgever in de zin van de Wav. Dat het restaurant ten tijde van de controle nog niet geopend was doet hier niet aan af. De rechtbank heeft terecht van belang geacht dat de keuken ten tijde van de controle volledig was ingericht en dat de kok volgens de verklaring van [wettelijk vertegenwoordiger] van [appellante], per 4 december 2007 in dienst was. Het betoog van [appellante] dat op 4 december 2007 nog geen personeel werkzaam was, kan gelet hierop niet worden gevolgd.
Ook het betoog van [appellante] dat de vreemdeling voor zichzelf wat eten heeft gemaakt en de pan daarna heeft afgewassen, kan niet worden gevolgd. De rechtbank heeft er in dit verband terecht op gewezen dat in de nadere toelichting van de Arbeidsinspectie is geconstateerd dat de door de vreemdeling afgewassen pan erg groot was, bedoeld is voor het bereiden van eten voor meer personen en dat zich in de keuken diverse pannen bevonden die beter geschikt waren voor het bereiden van eten voor een persoon.
Voor zover [appellante] heeft beoogd te betogen dat zij de vreemdeling geen toestemming had gegeven om de werkzaamheden te verrichten, zodat zij niet als werkgever van de vreemdeling kan worden aangemerkt, kan dit betoog niet slagen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr.
200700303/1) is instemming met, respectievelijk wetenschap van de arbeid voor de kwalificatie als werkgever in de zin van de Wav niet vereist; het enkel mogelijk maken van het verrichten van arbeid en het niet verhinderen daarvan, wordt ook opgevat als het laten verrichten van arbeid.
2.4. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft verzuimd getuigen op te roepen dan wel nadere informatie te verkrijgen teneinde een juist oordeel over de zaak te kunnen geven.
In artikel 7:8 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat tijdens een hoorzitting door een belanghebbende meegebrachte getuigen en deskundigen kunnen worden gehoord. [appellante] heeft van de mogelijkheid getuigen mee te nemen naar de rechtbank geen gebruik gemaakt. Voorts is door [appellante] niet nader onderbouwd welke informatie bij de rechtbank ontbrak dan wel welke getuigen zij had dienen op te roepen om zich een juist oordeel te kunnen vormen omtrent de onderhavige zaak.
Het betoog faalt.
2.5. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank onvoldoende aandacht heeft besteed aan de bezwaren en de werkelijke feiten en dat sprake is van discriminatie en vooringenomenheid, is door [appellante] niet nader geconcretiseerd, zodat dit betoog reeds hierom niet slaagt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010
490.