200903751/1/M2.
Datum uitspraak: 20 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A], [vennoot B], en [vennoot C], allen wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal,
verweerder.
Bij besluit van 9 december 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal (hierna: het college) aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd, vanwege overtreding van een nadere eis die bij besluit van 14 september 2005, ten aanzien van haar inrichting [appellante] aan de [locatie] te [plaats], is opgelegd.
Bij besluit van 9 april 2009 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 23 juni 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr. 200903750/1/M2 ter zitting behandeld op 11 december 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door [vennoot A] en mr. S.I. Faber, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Wouters, zijn verschenen.
Na de zitting zijn beide zaken gesplitst.
2.1. Bij besluit van 14 september 2005 heeft het college op grond van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit horeca) aan [appellante] de volgende nadere eis opgelegd:
In de avond- (19.00 - 23.00 uur) en nachtperiode (23.00 - 07.00 uur) dienen deuren en ramen in de buitengevel van de inrichting tijdens het voortbrengen van muziekgeluid in de inrichting gesloten te worden gehouden. Deuren en/of ramen in de buitengevel van de inrichting mogen tijdens het ten gehore brengen van muziekgeluid in de inrichting enkel worden geopend voor het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen.
2.2. Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) in werking getreden. Op die datum is het Besluit horeca ingetrokken.
Ingevolge artikel 6.1, tweede lid, van het Activiteitenbesluit worden de nadere eisen die voor een inrichting onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 op grond van onder meer het Besluit horeca in werking en onherroepelijk waren, aangemerkt als maatwerkvoorschriften, mits de nadere eisen vallen binnen de bevoegdheid van het bevoegd gezag tot het stellen van maatwerkvoorschriften.
2.2.1. De bij besluit van 14 september 2005 opgelegde nadere eis was vóór 1 januari 2008 in werking en onherroepelijk. Nu ook aan de andere voorwaarden van het bepaalde in artikel 6.1, tweede lid, van het Activiteitenbesluit is voldaan, is de nadere eis sinds 1 januari 2008 een maatwerkvoorschrift.
2.3. Het college heeft aan de last onder dwangsom ten grondslag gelegd dat het tijdens controles op 24 augustus 2008, 6 september 2008 en 11 oktober 2008 heeft geconstateerd dat de buitendeur van de horecagelegenheid [appellante] aan de [locatie] te [plaats] geopend was ten tijde van het ten gehore brengen van muziekgeluid, anders dan voor het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen.
2.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de desbetreffende buitendeur tijdens de genoemde controles geopend was, anders dan voor het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen, terwijl in de inrichting muziek ten gehore werd gebracht. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat voormeld maatwerkvoorschrift werd overtreden. Het college was derhalve bevoegd bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen.
2.5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5.1. [appellante] voert aan dat het niet redelijk is haar een last onder dwangsom op te leggen als niet vaststaat dat de geluidnormen zijn overtreden. Hiertoe voert zij aan dat de sinds
1 januari 2008 als maatwerkvoorschrift geldende nadere eis niet noodzakelijk is om geluidoverlast te voorkomen, omdat de horecagelegenheid beschikt over een geluidsluis. Daarnaast voert zij aan dat tijdens de controles geen geluidmeting is verricht. Volgens haar blijkt uit het in haar opdracht door Kupers en Niggebrugge B.V. opgestelde geluidrapport '[appellante] te Roosendaal: akoestisch onderzoek geluidsreductie voorgevel met binnendeuren sluis dicht (buitendeur sluis open) en buitendeur dicht (binnendeuren sluis open)' van 18 juni 2009 (hierna: het geluidrapport), dat de geluidnormen niet worden overtreden.
2.5.2. De nadere eis, thans maatwerkvoorschrift, is opgelegd om aan de geluidgrenswaarden te voldoen. [appellante] heeft daartegen destijds geen rechtsmiddelen aangewend. Het besluit tot oplegging van de nadere eis is onherroepelijk. Voor zover [appellante] van mening is dat het maatwerkvoorschrift niet nodig is om aan de geluidnormen te voldoen, ligt het op haar weg het college te verzoeken om intrekking dan wel wijziging van het maatwerkvoorschrift.
Anders dan [appellante] stelt biedt het door haar overgelegde geluidrapport geen antwoord op de vraag of de geluidgrenswaarden al dan niet worden overtreden. In het geluidrapport is uitsluitend verslag gedaan van het akoestisch onderzoek naar de geluidreductie van de geluidsluis en daaruit volgt alleen dat de geluidisolatie van de voorgevel van de horecagelegenheid 1 tot 2 dB(A) hoger is wanneer de buitendeur dicht is, dan wanneer uitsluitend de binnendeur dicht is. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat zich zodanig bijzondere omstandigheden voordoen dat het college op grond daarvan had behoren af te zien van handhavend optreden.
2.6. Gelet op het voorafgaande heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten tot het opleggen van de last onder dwangsom en tot het handhaven van deze last bij het besluit op bezwaar.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010