200904242/1/H2.
Datum uitspraak: 20 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 29 april 2009 in zaak nr. 08/1851 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Meijel.
Bij besluit van 24 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meijel (hierna: het college) aan de gemeente Meijel een vergunning verleend voor de kap van 25 eikenbomen aan het Platveld te Meijel, ter hoogte van de percelen 15, 19 en 22.
Bij besluit van 7 oktober 2008 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 8 juni 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 juli 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2009, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. L.M.A. Schrieder, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. de Graaf en R. Koolen, beiden werkzaam bij de gemeente Meijel, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4.3.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Meijel (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.3.3a kan de vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
2.2. Naar aanleiding van een verzoek van [verzoekers], heeft het college bij besluit van 1 maart 2007 aan de gemeente Meijel onder voorwaarden een kapvergunning verleend voor het kappen van 59 eikenbomen aan het Platveld en de Meussenweg, omdat deze bomen overlast veroorzaken aan de tuinders. Naar aanleiding van de tegen dit besluit ingediende bezwaarschriften van [appellanten] is er tussen hen en [verzoekers] een mediationtraject gestart. Dit traject heeft op 20 oktober 2007 geresulteerd in het akkoord "Eindplan eikenbomen Platveld" (hierna: het Eindplan).
2.3. Bij brief van 22 december 2007 hebben [verzoeker] hun verzoek om 59 bomen langs het Platveld en de Meussenweg te kappen ingetrokken en voorts bij afzonderlijke brief verzocht om conform de in het Eindplan gemaakte afspraken 25 eikenbomen ter hoogte van de percelen Platveld 15, 19 en 22 te kappen. De aanvraag is vervolgens ingediend door de gemeente Meijel en deze voldoet volgens het college aan de eerste fase van het Eindplan. Het college heeft bij besluit van
24 juni 2008 een kapvergunning verleend aan de gemeente Meijel, onder voorwaarden die voortvloeien uit het Eindplan.
Voorts heeft [kwekerij], gevestigd aan [locatie], een aanvraag ingediend voor het kappen van 53 eikenbomen. Het college heeft bij brief van 1 juli 2008 het voornemen kenbaar gemaakt om ook voor dit gedeelte van het Platveld het Eindplan toe te passen, waarover nog overleg zal plaatsvinden. Omdat [appellanten] menen dat het college zich hierdoor niet aan het Eindplan houdt, hebben zij bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 juni 2008.
2.4. [appellanten] betogen in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bereik van het Eindplan zich niet mede uitstrekt tot de eikenbomen gelegen aan de andere percelen van het Platveld, maar alleen tot de percelen Platveld 15, 19 en 22. Het voorgenomen kapplan gaat volgens [appellanten] over het gehele Platveld van de Peelweg tot aan de doorgaande weg. Door met een voorstel te komen voor het kappen van 53 extra eikenbomen wordt de geloofwaardigheid van het eerdere kapplan voor 25 bomen weggenomen en staan zij niet meer achter het Eindplan. Indien er tijdens het mediationtraject alleen sprake was geweest van het deel Platveld 15, 19 en 22 en in een later stadium de rest van Platveld zou mogen worden gekapt was het Eindplan er nooit gekomen, aldus [appellanten]. Voorts betogen [appellanten] dat de drie tuinders op geen enkele wijze feitelijk hebben aangetoond hoe en in welke mate en met welke gevolgen er schade voor hen ontstaan zou zijn door de aanwezige bomen. Ter zitting hebben zij nog aan de orde gesteld dat een belangrijke voorwaarde in het Eindplan niet voldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. Volgens [appellanten] zijn er namelijk twee versies van het Eindplan in omloop met verschillen wat betreft de herplantplicht, wat gevolgen heeft voor de kapvergunning. In de ene versie wordt de voorwaarde gesteld dat alleen bomen met een bepaalde diameter mogen worden herplant, terwijl in de andere versie wordt gesproken over een bepaalde omtrek.
Indien de koppeling tussen het Eindplan en de dunningskap voor de rest van het Platveld niet wordt gehandhaafd, willen [appellanten] terugvallen op hun eerste bezwaarschrift tegen de kapvergunning voor 25 eikenbomen.
2.5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bereik van het Eindplan zich niet mede uitstrekt tot de eikenbomen die zijn gelegen voor de andere percelen aan het Platveld. Het Eindplan is opgesplitst in twee fases en heeft alleen betrekking op de eikenbomen die voor de kassen van de percelen Platveld 15, 19 en 22 zijn gesitueerd. Daarnaast ontkennen [appellanten] ook niet dat onder punt 1 van het Eindplan specifiek staat dat het plan alleen betrekking heeft op de eikenbomen die voor de percelen Platveld 15,19 en 22 zijn gesitueerd. De vergunning voor het kappen van 25 eikenbomen is aangevraagd conform de in het Eindplan gemaakte afspraken. Het college heeft zich daaraan in redelijkheid gebonden kunnen achten, ook als [appellanten] het daarmee naderhand niet eens waren. In zoverre heeft het college de vergunning dan ook niet in redelijkheid kunnen weigeren. Ook overigens deed zich geen weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4.3.3a van de APV voor. Het college heeft daarom terecht de vergunning verleend.
Dat er door [kwekerij] nu een aanvraag is ingediend en het college van plan is om hier ook de oplossing die is gekozen in het Eindplan op toe te passen staat los van de kapvergunning voor 25 eikenbomen die is verleend bij het besluit van 24 juni 2008. [kwekerij] is ook niet betrokken geweest bij het mediationtraject. Het betoog van [appellanten] dat zij willen terugvallen op hun eerste bezwaarschrift tegen de kapvergunning voor 25 eikenbomen, indien de koppeling tussen het Eindplan en de - beperktere - dunningskap voor de rest van het Platveld niet wordt gehandhaafd, kan de Afdeling niet volgen. Deze procedure gaat over de kapvergunning voor 25 eikenbomen; het daaraan voorafgaande kapplan voor 59 bomen is van de baan, zodat ook het daartegen gemaakte bezwaar van de baan is. Indien het college naar aanleiding van het verzoek van [kwekerij] daadwerkelijk overgaat tot vergunningverlening aan de gemeente voor het kappen van 53 extra eikenbomen, dan kunnen [appellanten] tegen dit besluit bezwaar maken en daarbij al hun argumenten met betrekking tot het Eindplan inbrengen.
Niet valt in te zien dat [appellanten] niet eerder dan in hoger beroep hebben kunnen aanvoeren dat de drie tuinders op geen enkele wijze feitelijk hebben aangetoond wat de schade voor hen zou zijn door de aanwezige bomen. Het betoog van [appellanten] dat de voorwaarde met betrekking tot de herplantplicht niet voldoende duidelijk is, is voor het eerst ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht. Ook dit is te laat. Beide betogen zullen daarom niet in de beoordeling worden betrokken.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. H.G. Lubberdink, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010