ECLI:NL:RVS:2010:BK9931

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904171/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • J. Oudeboon-van Rooij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin een boete van € 12.000,00 werd opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De minister had op 26 maart 2008 een boete opgelegd aan [appellante] omdat vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning in haar onderneming arbeid hadden verricht. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 17 december 2009. In de overwegingen werd ingegaan op de toepasselijkheid van de Wav en de voorwaarden waaronder een boete kan worden opgelegd. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het boeterapport, opgemaakt door inspecteurs van de Arbeidsinspectie, als uitgangspunt kan dienen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die tot afwijking nopen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de minister de boete op basis van dit rapport kon handhaven.

[appellante] voerde aan dat de rechtbank niet had onderkend dat het boeterapport onzorgvuldig was en dat er geen bewijs was dat de vreemdelingen daadwerkelijk voor haar werkten. De Raad van State verwierp deze argumenten en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de waarnemingen van de inspecteurs en de verklaringen van de vreemdelingen voldoende bewijs boden voor de overtreding. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200904171/1/V6.
Datum uitspraak: 20 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], [gemeente],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 29 april 2009 in zaak nr. 08/1910 in het geding tussen:
[appellante],
en
de staatssecretaris (lees: minister) van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2008 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) aan [appellante] een boete opgelegd van € 12.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 14 juli 2008 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 april 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.S. van Muiswinkel, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge het tweede lid gelden de ter zake van deze wet gestelde beboetbare feiten ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie een beboetbaar feit is begaan.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder a, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 2, voor zover thans van belang, wordt voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete 0,5 maal het boetenormbedrag gehanteerd.
Volgens artikel 4 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval er sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. Het op ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 24 januari 2008 (hierna: het boeterapport), dat aan het besluit van 14 juli 2008 ten grondslag ligt, houdt in dat [vreemdelingen], allen van Chinese nationaliteit, op 21 september 2007 om 17.30 uur in de onderneming van [appellante] arbeid hebben verricht, bestaande uit het snijden van groenten en het in een wok roeren met een roerspaan, terwijl hiervoor geen tewerkstellingsvergunningen zijn afgegeven.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat op basis van het boeterapport geenszins kan worden vastgesteld dat de vreemdelingen ten behoeve van haar arbeid hebben verricht en dat sprake is geweest van onzorgvuldig onderzoek. Daartoe voert zij aan dat, samengevat weergegeven, redenen bestaan om aan de waarneming van [inspecteur] van de Arbeidsinspectie, inzake de door de vreemdelingen ten tijde van de controle verrichte werkzaamheden, als weergegeven in het boeterapport, te twijfelen.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 oktober 2008 in zaak nr.
200802975/1), dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van een op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend boeterapport. Dit is slechts anders, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt.
Anders dan [appellante] betoogt, volgt uit het boeterapport dat niet alleen [inspecteur], doch ook [hoofdagent] van het regionaal politiekorps Friesland, door het doorgeefluik heeft gezien dat de vreemdelingen in de keuken van de onderneming van [appellante] de in het boeterapport weergegeven werkzaamheden verrichtten. Die werkzaamheden behoren tot de normale bedrijfsvoering van de onderneming van [appellante].
Dat het boeterapport ruim vier maanden na de controle is opgemaakt, leidt, anders dan [appellante] betoogt, niet tot het oordeel dat niet volledig en correct is gerapporteerd en de minister derhalve onzorgvuldig heeft gehandeld door het boeterapport als uitgangspunt te nemen voor het standpunt dat de vreemdelingen ten behoeve van [appellante] arbeid hebben verricht, reeds omdat de waarnemingen van [hoofdagent] ten aanzien van [vreemdelingen 2 en 3] tevens zijn opgenomen in de bij het boeterapport gevoegde op ambtseed opgemaakte en ondertekende processen-verbaal, welke dateren van 21 en 22 september 2007, en [vreemdeling 1] blijkens een bij het boeterapport gevoegd op ambtseed opgemaakt en ondertekend proces-verbaal van 23 september 2007 zelf heeft verklaard dat hij sinds twee dagen als keukenhulp werkzaam was in de onderneming van [appellante].
Voorts leidt de enkele niet gestaafde stelling van [appellante] dat in Chinese restaurants groenten nooit om 17.30 uur, doch eerder op de dag, worden gesneden en [inspecteur] de chef-kok, die gerechtigd is in Nederland werkzaamheden te verrichten, mogelijk voor [vreemdeling 1] heeft aangezien, niet tot het oordeel dat niet van de juistheid van het boeterapport kan worden uitgegaan. Ten slotte leiden ook de verklaringen van [vreemdelingen 2 en 3] dat zij ten tijde van de controle geen werkzaamheden hebben verricht en de omstandigheid dat, naar gesteld, er een aannemelijke verklaring is voor het feit dat [vreemdelingen 2 en 3] in de keuken aanwezig waren, op zichzelf en zonder nadere staving evenmin tot het oordeel dat niet van de juistheid van het boeterapport kan worden uitgegaan.
Het betoog faalt.
2.4. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aan haar opgelegde boete dient te worden gematigd, nu de overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav haar niet kunnen worden verweten. Dit betoog betreft een herhaling van haar betoog in eerste aanleg, welk betoog de rechtbank terecht en op goede gronden heeft verworpen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Oudeboon-van Rooij, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Oudeboon-van Rooij
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010
487.