200905649/1/H3.
Datum uitspraak: 20 januari 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 16 juni 2009 in zaak nr. 07/2692 in het geding tussen:
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.
Bij besluit van 4 april 2007 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) geweigerd ten behoeve van [appellante] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B en E bij B in het rijbewijzenregister te registreren.
Bij besluit van 22 augustus 2007 heeft het CBR het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juni 2009, verzonden op 22 juni 2009, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2009, hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 6 januari 2010.
2.1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 101, eerste lid, aanhef en onder b, is het CBR bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien het CBR beschikt over gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de aanvrager, die het vermoeden rechtvaardigen dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar haar oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Ingevolge paragraaf 8.6. van deze bijlage getiteld "Cognitieve stoornissen", voor zover thans van belang, zijn personen bij wie het psychisch functioneren gestoord is geraakt (zoals een gestoord oordeel- en kritiekvermogen, gestoorde oriëntatie, geheugenstoornissen) meestal ongeschikt voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer.
2.2. [appellante] heeft op 15 november 2006 een aanvraag ingediend tot registratie van een verklaring van geschiktheid ten behoeve van een rijbewijs voor de categorieën B en E bij B. Op grond van de bij het CBR bekende medische gegevens heeft het CBR gevorderd dat [appellante] zich zou onderwerpen aan een rijtest. Op 26 februari 2007 heeft [appellante] een rijtest afgelegd. Deze rijtest is door een deskundige praktische rijgeschiktheid van het CBR (hierna: de deskundige) onvoldoende bevonden voor het registreren van een verklaring van geschiktheid in het rijbewijzenregister. Uit het door de deskundige opgestelde rapport van 26 maart 2007 volgt dat [appellante] traag reageert, slecht waarneemt en niet let op verkeerstekens, in het bijzonder verkeerslichten, en naderend verkeer. Voorts weet [appellante] in sommige gevallen niet of zij voorrang heeft of voorrang moet verlenen. Ook wijkt zij te laat uit voor obstakels waardoor een stuuringreep tijdens de rijtest noodzakelijk was. Het CBR heeft vervolgens bij in bezwaar gehandhaafd besluit van 4 april 2007 geweigerd ten behoeve van [appellante] een verklaring van geschiktheid in het rijbewijzenregister te registreren.
2.3. [appellante] voert aan dat zij de rijtest als vervelend heeft ervaren nu, naar zij stelt, de deskundige praktische rijgeschiktheid haar onvriendelijk heeft bejegend.
Daarnaast voert zij aan dat zij haar rijbewijs slechts zal gebruiken voor korte autoritten bij haar in de buurt.
2.4. Op grond van bij het CBR bekende medische gegevens uit 2000 was het CBR bevoegd te vorderen dat [appellante] zich moest onderwerpen aan een rijtest. De rijtest is door de deskundige onvoldoende bevonden. De omstandigheid dat [appellante] onvriendelijk door de deskundige is behandeld, wat hier ook van zij, kan zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen niet afdoen aan deze uitkomst van de rijtest. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de deskundige bij de rijtest onzorgvuldig heeft gehandeld. Nu zij desalniettemin van mening is dat het gedrag van de deskundige de directe aanleiding was voor de onvoldoende afgelegde rijproef had het op haar weg gelegen om een tweede rijproef door een andere deskundige bij het CBR aan te vragen. Op deze mogelijkheid heeft het CBR haar in het besluit van 4 april 2007 gewezen.
Voorts is de omstandigheid dat [appellante] haar auto slechts zal gebruiken voor korte ritjes bij haar in de buurt geen reden om voorbij te gaan aan het onvoldoende resultaat van de rijtest.
Gelet op het onvoldoende resultaat van de rijtest heeft de rechtbank terecht overwogen dat het CBR op goede gronden heeft besloten tot weigering van registratie van een verklaring van geschiktheid in het rijbewijzenregister te behoeve van [appellante].
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010.