ECLI:NL:RVS:2010:BK9940

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904788/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving bedrijfsactiviteiten in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel, dat op 22 oktober 2007 het verzoek van [wederpartij en anderen] om handhavend op te treden tegen de bedrijfsactiviteiten van [appellant] op het perceel [locatie] te [plaats] heeft afgewezen. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 26 mei 2009 het beroep van [wederpartij en anderen] gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, waarna [appellant] in hoger beroep is gegaan. De Raad van State heeft op 20 januari 2010 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad overweegt dat de termijn voor het instellen van hoger beroep is aangevangen op 13 juni 2009, na de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroepschrift is tijdig ingediend. [appellant] betoogt dat het gebruik van het perceel als sport- en dansschool past binnen de voorschriften van het bestemmingsplan "Centrum". De Raad stelt vast dat het bestemmingsplan aan het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden - B -" heeft toegekend, en dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de exploitatie van de sportschool in strijd is met deze bestemming.

Daarnaast betoogt [appellant] dat het bestemmingsplan "Centrum Boxtel" op 28 juni 2007 is vastgesteld en dat de sportschool bescherming ontleent aan het overgangsrecht. De Raad oordeelt dat het bestemmingsplan voor het perceel niet in werking is getreden, waardoor het overgangsrecht niet van toepassing is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot het afzien van handhaving. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

200904788/1/H1.
Datum uitspraak: 20 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 mei 2009 in
zaak nr. 08/1590 in het geding tussen:
[wederpartij en anderen], wonend te [plaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: het college), voor zover thans van belang, het verzoek van [wederpartij en anderen] afgewezen en geweigerd handhavend op te treden tegen de bedrijfsactiviteiten van [appellant] op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 maart 2008 heeft het college het door [wederpartij en anderen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 mei 2009, verzonden aan [appellant] op 12 juni 2009, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door
[wederpartij en anderen] (hierna:[wederpartij e.a.]) daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 maart 2008 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juli 2009, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij e.a.] hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, en het college, vertegenwoordigd door R. Heesbeen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), vangt de termijn voor het instellen van hoger beroep aan met ingang van de dag waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.
Als zodanige bekendmaking wordt aangemerkt het toezenden van de uitspraak als bedoeld in artikel 8:79, eerste lid, van de Awb.
Nu de aangevallen uitspraak eerst op 12 juni 2009 aan de gemachtigde van [appellant] is toegezonden, is voor [appellant] de beroepstermijn aangevangen op 13 juni 2009 en geëindigd op 24 juli 2009. Het hoger beroepschrift is binnen deze termijn bij de Raad van State ingekomen en derhalve tijdig ingediend.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik van het perceel als sport- en dansschool past binnen de voorschriften van het geldende bestemmingsplan. Volgens [appellant] bestond dan ook voor het college niet de bevoegdheid om handhavend op te treden.
2.2.1. Ten tijde van het besluit op bezwaar gold voor het perceel het bestemmingsplan "Centrum". Aan het perceel is in het bestemmingsplan "Centrum" de bestemming "Bedrijfsdoeleinden - B -" toegekend.
Ingevolge artikel 12, lid A, onder I, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden, voor zover thans van belang, bestemd voor bedrijven, welke genoemd worden in categorie 1 en 2 van de in de bijlage bij de voorschriften opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten en bedrijven, welke niet genoemd worden in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, doch welke naar de aard gelijk te stellen zijn met de in categorie 1 en 2 genoemde bedrijven, met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en erven.
2.2.2. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 8 april 2008 (in zaak nr. 07/2803), welke is bevestigd bij de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2009 (in zaak nr.
200803796/1), overwogen dat de vestiging of exploitatie van de sportschool in strijd is met de ingevolge artikel 12, lid A, onder I, van de planvoorschriften op het perceel rustende bestemming. Geen aanleiding bestaat daarover thans anders te oordelen. Het betoog faalt.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat op 28 juni 2007 het bestemmingsplan "Centrum Boxtel" is vastgesteld en dat de sportschool bescherming ontleent aan het overgangsrecht, zodat het college niet bevoegd was handhavend op te treden.
2.3.1. Het bestemmingsplan "Centrum Boxtel" is voor het perceel niet in werking getreden, omdat het besluit van 26 februari 2008 van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot goedkeuring, wat betreft het perceel, is geschorst bij uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling van 4 juli 2008 (zaak nr.
200802389/1) en bij de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2009 (zaak nr.
200802389/1) is vernietigd. Het gebruiksovergangsrecht, neergelegd in artikel 36.3, eerste lid, van de planvoorschriften mist daarom in dit geval toepassing. De rechtbank heeft terecht overwogen dat is gehandeld in strijd met het bestemmingsplan "Centrum", zodat het college bevoegd was ter zake handhavend op te treden. Het betoog faalt.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat bijzondere omstandigheden bestaan op grond waarvan het college, als het zich wel bevoegd zou hebben geacht handhavingsmaatregelen te treffen, daarvan zou hebben moeten afzien. Ten tijde van het besluit bestond volgens [appellant] zicht op legalisering en handhaving is onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Verder wijst [appellant] erop dat zij uitdrukkelijk toestemming van het college had om de sportschool op het perceel te vestigen en daarin inmiddels veel geld heeft geïnvesteerd.
2.5.1. Het college heeft zich in het besluit van 11 maart 2008 op het standpunt gesteld dat geen overtreding aan de orde was en dat het om die reden onbevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat het college bij het bestreden besluit niet is toegekomen aan een afweging van de betrokken belangen en derhalve evenmin aan de vraag of bijzondere omstandigheden bestaan die nopen tot het afzien van handhaving. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de toetsing door de rechtbank tekort heeft geschoten. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010
163-640.