ECLI:NL:RVS:2010:BK9951

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903193/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • C.W. Mouton
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor ligplaats woonschip in Rotterdam en rechtsgeldigheid van de maatvoering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond werd verklaard. Het college had op 7 maart 2007 vergunning verleend voor het innemen van een ligplaats met een woonschip in Rotterdam. Appellanten stelden dat de vergunning in strijd was met de geldende verordening en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college de maatvoering van hun woonschip correct had vastgesteld. De rechtbank had de vergunning goedgekeurd, ondanks dat het woonschip de maximale hoogte overschreed. Appellanten voerden aan dat het college niet had mogen afwijken van de verordening en dat de afstand tot andere schepen niet correct was weergegeven in de vergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte de vergunning had goedgekeurd. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 16 juli 2007 van het college gegrond. De Afdeling herroept het besluit van 7 maart 2007 voor zover het de afstand tot andere schepen betreft en stelt de juiste afstanden vast. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan appellanten.

Uitspraak

200903193/1/H3.
Datum uitspraak: 20 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2009 in zaak nr. 07/3152 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) aan [appellanten] vergunning verleend om met het woonschip [woonschip] een ligplaats in te nemen in de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 16 juli 2007 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2009, verzonden op 6 april 2009, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 2 juni 2009.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening woon- en bedrijfsschepen 2005 (hierna: de Verordening), wijst het college gebieden voor het verblijf van woonschepen aan.
Ingevolge het derde lid is het de houder van een woonschip verboden om met dit schip ligplaats te hebben binnen de gebieden, bedoeld in het eerste lid, tenzij hij in het bezit is van een door het college verleende vergunning en voor zover van toepassing is voldaan aan de door het college te stellen nadere regels, onder meer betreffende de brandveiligheid.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, kunnen aan de vergunningen, bedoeld in de artikelen 3 en 4, voorschriften en beperkingen worden verbonden die in elk geval betrekking kunnen hebben op het uiterlijk en de afmetingen van het schip.
Ingevolge artikel 9 is voor het ligplaats hebben met een woon- of bedrijfsschip een vergoeding verschuldigd naar de in de bijlage bij deze verordening opgenomen tarieven, met inachtneming van de daarbij opgenomen bepalingen.
De in artikel 9 van de Verordening bedoelde tarieven zijn vastgesteld in het Tarievenbesluit woon- en bedrijfsschepen 2007 (hierna: het Tarievenbesluit).
Volgens artikel 3, aanhef en onder 1, wordt voor de toepassing van dit besluit onder scheepsoppervlak verstaan het product van de lengte over alles en de grootste breedte van het schip.
Volgens artikel 1 van het Besluit aanwijzing ligplaatsen woonschepen 2005 (hierna: het Aanwijzingsbesluit), voor zover thans van belang, worden voor het verblijf van woonschepen de volgende gebieden aangewezen:
[…]
f. De [locatie], met dien verstande dat de maximale hoogte boven de waterlijn van de woonschepen op de [locatie] binnen de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek 5,40 meter bedraagt. Het maximale in gebruik te nemen oppervlak bedraagt hier 80 m2, overeenkomstig de voorwaarden die het Hoogheemraadschap Schieland Krimpenerwaard hieraan stelt.
[…]
2.2. Bij brief van 20 december 2006 (hierna: de brief van 20 december 2006) heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek het college, voor zover thans van belang, het volgende medegedeeld:
"Wij zien ruimte binnen het regelgevend kader om voor woonschepen die aanwezig waren vóór de inwerkingtredingsdatum van het 'Besluit aanwijzing ligplaatsen woonschepen 2005' (5 november 2005) bij vergunningverlening af te wijken van de genoemde maatvoeringen. Dit omdat een overgangsregeling ontbreekt en beleidswijzigingen in beginsel geen terugwerkende kracht kunnen hebben. Dit houdt naar ons oordeel in dat bestaande situaties één op één kunnen worden vergund, dat wil zeggen dat de bestaande maatvoeringen, aanwezig vóór 5 november 2005 en voor zover zij de vastgestelde maatvoeringen overschrijden, in een te verlenen ligplaatsvergunning als maximale maatvoeringen (ook bij toekomstige verbouw) worden vastgelegd. Bestaande woonschepen die voldoen aan de in het 'Besluit aanwijzing ligplaatsen woonschepen 2005' neergelegde maatvoeringen en nieuwe woonschepen, zijn ons inziens onverkort verbonden aan de maximale maatvoeringen van het Besluit."
2.3. Het college heeft voor [naam woonschip] ligplaatsvergunning verleend voor de bestaande maatvoering. Daarbij is het, als gevolg van de toepassing van het bestendig beleid dat het bij wijze van overgangsrecht voert naar aanleiding van het gestelde in de brief van 20 december 2006, afgeweken van artikel 1, aanhef en onder f, van het Aanwijzingsbesluit.
Het college is in de in bezwaar gehandhaafde ligplaatsvergunning, voor zover thans van belang, uitgegaan van de volgende gegevens van [woonschip]:
Totale scheepslengte: 12,8 meter
Totale breedte van het schip: 10,5 meter
Hoogte gemeten vanaf de waterlijn: 6,7 meter
Afstand tot schip rechts vanaf de wal gezien: ±315 meter
Afstand tot schip links vanaf de wal gezien: ±35 meter
Voorts is in deze vergunning vermeld:
"Met inachtneming van artikel 1 onder letter f van het besluit Aanwijzing Ligplaatsen Woonschepen 2005 worden in deze ligplaatsvergunning de lengte over alles van het woonschip, en de grootste breedte van het woonschip en de hoogte gemeten vanaf de waterlijn als maximale maten vastgesteld.
Een nieuw woonschip is verbonden aan de maximale maatvoering van het besluit Aanwijzing Ligplaatsen Woonschepen 2005."
2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college voor het vaststellen van de maatvoering van hun woonschip [naam woonschip] aansluiting mocht zoeken bij artikel 3 van het Tarievenbesluit. Daarnaast voeren zij aan dat de ligplaatsvergunning in strijd is met het vertrouwensbeginsel, omdat daarin het gestelde in de brief van 20 december 2006 onvoldoende tot uitdrukking is gebracht. Voorts is de rechtbank volgens [appellanten] ten onrechte voorbij gegaan aan hun stelling dat de afstanden tussen [naam woonschip] en de schepen links en rechts van [naam woonschip] in de ligplaatsvergunning niet juist zijn opgenomen.
2.4.1. Artikel 1, aanhef en onder f, van het Aanwijzingsbesluit, gelezen in samenhang met de voorwaarden van het Hoogheemraadschap Schieland Krimpenerwaard, bepaalt dat het maximumoppervlak van een woonschip in De [locatie] op de waterlijn niet groter mag zijn dan 80 m2 en dat de hoogte van een woonschip niet meer dan 5,4 meter boven de waterlijn mag bedragen. Vaststaat dat [naam woonschip], die boven de waterlijn 6,7 meter hoog is, de maximale hoogte overschrijdt, maar dat het college [appellanten] in afwijking van die bepaling een ligplaatsvergunning heeft verleend, omdat het schip reeds aanwezig was voordat het Aanwijzingsbesluit in werking trad.
Voorts staat in de ligplaatsvergunning dat de totale scheepslengte 12,8 meter bedraagt en de totale breedte van het schip 10,5 meter is. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college bij het bepalen van de bestaande maatvoering van de lengte en breedte van het schip aansluiting heeft mogen zoeken bij artikel 3 van het Tarievenbesluit. Het college heeft evenwel in strijd met de rechtszekerheid in de in bezwaar gehandhaafde ligplaatsvergunning opgenomen: "Met inachtneming van artikel 1 onder letter f van het besluit Aanwijzing Ligplaatsen Woonschepen 2005 worden in deze ligplaatsvergunning de lengte over alles van het woonschip, en de grootste breedte van het woonschip en de hoogte gemeten vanaf de waterlijn als maximale maten vastgesteld". De vaststelling van de bestaande lengte en de breedte had immers met overeenkomstige toepassing van het Tarievenbesluit plaatsgevonden en omdat het schip reeds aanwezig was voordat het Aanwijzingsbesluit in werking was getreden, was het college voor het bepalen van de maximaal toegestane hoogte van het schip, bij wijze van overgangsrecht, juist van artikel 1, aanhef en onder f, van het Aanwijzingsbesluit afgeweken. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
2.4.2. Met betrekking tot het betoog van [appellanten] dat niet duidelijk is of de bestaande maatvoering na herbouw, verbouw of verkoop als maximale maatvoering blijft gelden, overweegt de Afdeling dat in die gevallen wederom vergunning van het college is vereist. Eerst indien [appellanten] een vergunning tot herbouw of verbouw van [naam woonschip] aanvragen, dan wel de toekomstige eigenaar van [naam woonschip] een nieuwe ligplaatsvergunning aanvraagt, zal door het college over de maximale maatvoering moeten worden beslist. Hieruit volgt dat de rechtbank ten onrechte een oordeel heeft gegeven over de toegestane maximale omvang van [naam woonschip] bij herbouw, verbouw of verkoop.
De Afdeling merkt op dat eerdere mededelingen van het college over de maximale maatvoering in geval van herbouw, verbouw of verkoop wel een rol kunnen spelen bij de beslissing op de aanvraag om een vergunning daartoe. Ter zitting heeft het college desgevraagd bevestigd dat het in geval van herbouw, verbouw, en verkoop van [naam woonschip], waaronder ook valt herbouw na een eventuele brand, van de bestaande maatvoering zal uitgaan en dat eerst indien ter plaatse een geheel nieuw woonschip wordt neergelegd, de maximale maatvoering uit het Aanwijzingsbesluit geldt.
Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de ligplaatsvergunning is verleend in strijd met het vertrouwensbeginsel, nu daarin in overeenstemming met het beleid dat het college bij wijze van overgangsrecht voert de bestaande maatvoering is vergund en is bepaald dat eerst indien ter plaatse een nieuw woonschip wordt neergelegd dat schip dient te voldoen aan de maatvoering van het Aanwijzingsbesluit.
2.4.3. [appellanten] hebben door middel van een luchtfoto en de ligplaatsvergunning van de eigenaren van het woonschip rechts van [naam woonschip] aangetoond dat de afstand tussen [naam woonschip] en het schip rechts, vanaf de wal gezien, ongeveer 35 meter bedraagt en de afstand tussen [naam woonschip] en het schip links ongeveer 315 meter. Weliswaar is het aannemelijk dat het verwisselen van de afstanden een verschrijving is van het college, maar dit laat onverlet dat het college, gezien de volledige heroverweging die in bezwaar plaats dient te vinden, deze fout in de ligplaatsvergunning moest herstellen. Doordat het college dit heeft nagelaten, is het besluit van 16 juli 2007 in zoverre in strijd met het algemeen rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig moet worden genomen. De rechtbank heeft dit eveneens ten onrechte niet onderkend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 16 juli 2007 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de rechtszekerheid en met het algemeen rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig moet worden genomen. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 7 maart 2007 zal in zoverre worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2009 in zaak nr. 07/3152;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 16 juli 2007, kenmerk A.B.2007.2.03024/MB;
V. herroept het besluit van 7 maart 2007, kenmerk VGB/07.0600522.dg/2007, voor zover hierin is bepaald dat de afstand tot het schip rechts vanaf de wal gezien ±315 meter bedraagt, de afstand tot het schip links vanaf de wal gezien ±35 meter bedraagt en dat met inachtneming van artikel 1 onder letter f van het besluit Aanwijzing Ligplaatsen Woonschepen 2005 in deze ligplaatsvergunning de lengte over alles van het woonschip, en de grootste breedte van het woonschip en de hoogte gemeten vanaf de waterlijn als maximale maten worden vastgesteld;
VI. bepaalt dat de afstand tot het schip rechts vanaf de wal gezien wordt vastgesteld op ±35 meter, de afstand tot het schip links vanaf de wal gezien wordt vastgesteld op ±315 meter en de zin "Met inachtneming van artikel 1 onder letter f van het besluit Aanwijzing Ligplaatsen Woonschepen 2005 worden in deze ligplaatsvergunning de lengte over alles van het woonschip, en de grootste breedte van het woonschip en de hoogte gemeten vanaf de waterlijn als maximale maten vastgesteld" wordt doorgehaald;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 16 juli 2007;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. J.H. van Kreveld, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010
280-611.