200909310/1/M2 en 200909310/2/M2.
Datum uitspraak: 20 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Haarlemmermeer,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
Bij besluit van 10 november 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Mejo Holding B.V. een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting ten behoeve van een schoonheidsspecialiste, een kapster, een nagelspecialiste en een zonnebankcentrum, alsmede voor de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk aan particulieren gedurende de laatste drie dagen van het jaar op het perceel Nieuwemeerdijk 41 te Badhoevedorp. Dit besluit is op 27 november 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2009, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 december 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk en het college, vertegenwoordigd door, T.H. van Donge, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Mejo Holding B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden] als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellant] vreest voor onveilige situaties, omdat in de directe omgeving van de vuurwerkopslagplaats twee tankstations zijn gelegen. Ter zitting wijst hij erop dat zich aan de achterzijde van de opslag een loodgietersbedrijf bevindt waar gasflessen worden opgeslagen.
2.2.1. Het college stelt dat op grond van voorschrift 1.2a van bijlage 3B van het Vuurwerkbesluit een veiligheidsafstand van 8 meter in voorwaartse richting vanaf het hart van de deuropening van de bewaarplaats geldt. Binnen deze voorgeschreven veiligheidsafstand bevinden zich geen kwetsbare objecten.
2.2.2. Ingevolge artikel 8.9 van de Wet milieubeheer, voor zover thans van belang, draagt het bevoegd gezag er bij de beslissing op de aanvraag zorg voor dat er geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens deze wet.
Het Vuurwerkbesluit is mede een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.44 van de Wet milieubeheer.
In artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit wordt bepaald welke objecten als kwetsbare objecten dienen te worden aangemerkt.
In voorschrift 1.2a van bijlage 3B van het Vuurwerkbesluit wordt bepaald dat bij een inrichting als de onderhavige waarin in totaal niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn een veiligheidsafstand van 8 meter in acht moet worden gehouden vanaf de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats in voorwaartse richting, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object.
2.2.3. De Voorzitter stelt vast dat gezien de afstand van de bufferbewaarplaats tot aan de in de omgeving van de inrichting gelegen kwetsbare objecten ruimschoots aan de afstandseis van 8 meter kan worden voldaan. Ook verder is gesteld noch gebleken dat door Mejo Holding B.V. niet aan de toepasselijke bepalingen van het Vuurwerkbesluit kan worden voldaan. Deze beroepsgrond faalt.
2.3. [appellant] voert aan dat zich binnen een straal van 500 meter van zijn huis al vier vuurwerkopslagplaatsen bevinden. Hiermee werkt het college volgens hem overlast, gevaar, onveiligheid en ontduiking van regels in de hand. Wat volgens hem in strijd met het recht is.
2.3.1. Het college stelt dat er binnen de gemeente Haarlemmermeer geen regels of beleid gelden waarmee het aantal opslag- en verkooppunten van vuurwerk beperkt kan worden. De vergunde vuurwerkopslagplaats voldoet, volgens het college, aan de eisen van het Vuurwerkbesluit en de activiteiten voldoen aan het geldende bestemmingsplan.
2.3.2. De Voorzitter stelt vast dat een vuurwerkverkooppunt geen kwetsbaar object in de zin van artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit is en dat de door [appellant] genoemde verkooppunten op een veel grotere afstand dan de op grond van voorschrift 1.2a van bijlage 3B van het Vuurwerkbesluit geldende afstand van 8 meter zijn gelegen. De omstandigheid dat er naast de onderhavige inrichting meerdere vuurwerkopslag- en verkooppunten in de omgeving aanwezig zijn kan als zodanig geen rol spelen bij de beoordeling van het bestreden besluit. Deze beroepsgrond faalt.
2.4. [appellant] voert aan dat het in werking zijn van de inrichting wegens het ontbreken van voldoende parkeerplaatsen zal leiden tot verkeersonveilige situaties in de omgeving.
2.4.1. Het college stelt dat er tegenover de inrichting een groot aantal parkeerhavens zijn gelegen. Volgens het college hoeft er niet voor parkeeroverlast te worden gevreesd.
2.4.2. Daargelaten dat ter zitting gebleken is dat voldoende parkeergelegenheid aanwezig is heeft deze beroepsgrond geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en faalt reeds om die reden.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010