ECLI:NL:RVS:2010:BL0695

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904495/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • T. van Goeverden-Clarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor aanleg geluidswal bij recreatiecomplex Schatzenburg in Menaldumadeel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 20 mei 2009 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Appellanten, wonend in de gemeente Menaldumadeel, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning die het college van burgemeester en wethouders van Menaldumadeel op 29 januari 2008 heeft verleend aan GrondNet B.V. voor de aanleg van een aarden geluidswal aan de zuidzijde van het recreatiecomplex Schatzenburg. De rechtbank oordeelde dat de vergunning terecht was verleend, ondanks de bezwaren van appellanten. Appellanten betogen in hoger beroep dat de rechtbank de inhoud van hun beroepschrift te kort heeft samengevat en dat de aanleg van de geluidswal in strijd is met het bestemmingsplan. Ze stellen dat de wal niet alleen dient ter beperking van geluidsoverlast, maar ook voor de opslag van grond, wat niet is toegestaan onder het bestemmingsplan.

De Raad van State overweegt dat de rechtbank de beroepsgronden van appellanten terecht heeft verworpen. De rechtbank heeft voldoende gemotiveerd dat de aanleg van de geluidswal niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat de vergunning terecht is verleend. De Raad van State bevestigt dat de wal een afschermende werking heeft en dat deze in overeenstemming is met de bestemmingen van het perceel. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat de landschappelijk-recreatieve waarden van het plangebied niet onevenredig worden aangetast. Het hoger beroep van appellanten wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

200904495/1/H1.
Datum uitspraak: 27 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [plaats], gemeente Menaldumadeel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 20 mei 2009 in zaak nr. 08/1466 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Menaldumadeel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Menaldumadeel (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GrondNet B.V. (hierna: GrondNet) vergunning verleend voor de aanleg van een aarden geluidswal aan de zuidzijde van het recreatiecomplex Schatzenburg te Menaldum, gemeente Menaldumadeel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 26 mei 2008 heeft het college de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard, doch de verleende vergunning gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering daarvan.
Bij uitspraak van 20 mei 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J. Faber, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting GrondNet, vertegenwoordigd door W. Ekkers en B. Popma, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) mag de aanlegvergunning alleen en moet worden geweigerd, indien :
a. het werk of de werkzaamheid in strijd zou zijn met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
b. voor het werk of de werkzaamheid een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Schatzenburg" (hierna: het bestemmingsplan) rusten op het perceel de bestemming "agrarisch-rekreatief gebied (van landschappelijk belang)" en de bestemming "landschappelijk-rekreatief gebied".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de op de kaart voor agrarisch-rekreatief gebied (van landschappelijk belang) aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor de eksploitatie als grasland, beweiding en kinderboerderij met daarbij behorende bedrijfsgebouwen, bedrijfswoning, groenvoorzieningen, boselementen, paden, sloten, andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge het zesde lid is voor de in lid 1 omschreven gronden artikel 7 van toepassing (werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, waarvoor een aanlegvergunning is vereist).
Ingevolge artikel 5, eerste lid, zijn de op de kaart voor landschappelijk-rekreatief gebied aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor waterpartijen, groenvoorzieningen en boselementen met daarbij behorende paden, andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge het zevende lid is voor de in lid 1 omschreven gronden artikel 7 van toepassing (werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, waarvoor een aanlegvergunning is vereist).
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, is het verboden - onverminderd het bepaalde in enige wet, provinciale of gemeentelijke verordening - zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), in de gebieden, omschreven in lid 1 van de artikelen 2, 3, 4 en 5, de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
b. het ontgronden, ophogen en egaliseren van gronden, voorzover een hoogteverschil van meer dan 50 cm tengevolge hebbend.
Ingevolge het tweede lid zijn werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 1 zijn slechts toelaatbaar, indien door deze werken en werkzaamheden de landschappelijk-rekreatieve waarden van het plangebied niet onevenredig worden aangetast in verhouding met de mate waarin andere belangen door de werken en werkzaamheden worden gediend.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder q, worden in deze voorschriften onder landschappelijk-rekreatieve waarden verstaan waarden, die op grond van de betekenis van een gebied voor de rekreatie en voor het bij de rekreatievoorzieningen aangepaste landschap aan dat gebied worden toegekend.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank de inhoud van het beroepschrift te kort heeft samengevat. De rechtbank heeft ten onrechte niet overwogen dat en waarom zij het aanvullend beroep ongegrond acht, aldus [appellanten].
2.3.1. Bij brief van 5 november 2008 hebben [appellanten] in aanvulling op het beroepschrift aangevoerd: "Bij nadere bestudering van het bestemmingsplan Schatzenburg menen wij een strijdigheid van de verleende aanlegvergunning met het genoemde bestemmingsplan te ontdekken. De verleende aanlegvergunning voor het agrarisch-rekreatief gebied is naar onze mening in strijd met artikel 3.1, 3.2.i en 3.3.a. Voor het landschappelijk-rekreatief gebied betreft het de strijdigheid met artikel 5.1, 5.2b, 5.4a en b."
2.3.2. De door [appellanten] in de aanvulling op het beroepschrift vermelde bepalingen betreffen het toegestane gebruik en de maximale hoogte van erfafscheidingen op gronden met de bestemming "agrarisch-rekreatief gebied", onderscheidenlijk de bestemming "landschappelijk-rekreatief gebied". De rechtbank heeft daaraan in de aangevallen uitspraak onder 3.4 een overweging gewijd en de beroepsgronden verworpen.
Het betoog mist feitelijke grondslag.
2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de aan te leggen wal in strijd is met het bestemmingsplan.
2.4.1. [appellanten] voeren aan dat het niet gaat om realisering van een geluidswal ter beperking van geluidsoverlast, maar om opslag van grond, hetgeen in strijd is met het bestemmingsplan. Zij wijzen er in dit verband op dat bij de uitgangspunten van het aan de aanlegvergunning ten grondslag gelegde akoestische rapport geen rekening is gehouden met de verplichting tot herplant van 10 hectare en dat het toegepaste berekeningsmodel theoretisch is en niet afgestemd op de plaatselijke situatie.
2.4.1.1. Het college heeft zich in het besluit van 26 mei 2008 op het standpunt gesteld dat de wal een afschermende werking heeft, zowel visueel, als ten aanzien van geluidsoverlast, waardoor het verblijfsklimaat in het recreatiecomplex aanmerkelijk verbeterd wordt. Het heeft dit standpunt onderbouwd met de Notitie akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai van 1 februari 2008, opgesteld door DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. In deze notitie wordt met toepassing van de standaard rekenmethode II als vermeld in het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006 geconcludeerd dat na realisering van de geluidswal ter plaatse van de recreatiewoningen het geluid afkomstig van de rijksweg A31 zal halveren. Het college heeft voorts ter zitting onweersproken gesteld dat de door [appellanten] vermelde herplantingsplicht los staat van de aanlegvergunning, maar ziet op een in het verleden door een vorige eigenaar van het perceel uitgevoerde houtkap.
Ten aanzien van het betoog van [appellanten] dat het hier enkel gaat om de opslag van licht vervuilde grond heeft het college ter zitting onweersproken gesteld dat een protocol is opgesteld om dit te voorkomen. Daartoe zal elke vijftiende lading grond worden gecontroleerd en zal tussendoor ook steekproefsgewijs controle plaatsvinden, aldus het college.
Gelet op deze motiveringen is in het door [appellanten] aangevoerde geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van realisering van een geluidswal en niet om opslag van grond.
2.4.2. [appellanten] voeren voorts aan dat een wal geen bij de exploitatie als grasland, beweiding en kinderboerderij, onderscheidenlijk waterpartijen, groenvoorzieningen en boselementen behorend ander werk is.
2.4.2.1. Dit betoog faalt. De wal wordt aangelegd op het recreatiecomplex Schatzenburg. Het bestemmingsplan is met het oog op dit recreatiecomplex opgesteld en kent vier verschillende recreatieve bestemmingen. Het recreatiecomplex past voor de desbetreffende delen binnen de bestemmingen "agrarisch-rekreatief gebied" en "landschappelijk-rekreatief gebied". Een aarden geluidswal ter bescherming van het recreatiecomplex is niet in strijd met deze bestemmingen. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de wal niet strekt ten dienste van de op het perceel rustende bestemmingen "agrarisch-rekreatief gebied" en "landschappelijk-rekreatief gebied".
2.4.3. [appellanten] voeren ten slotte aan dat de landschappelijk-recreatieve waarden van het plangebied onevenredig worden aangetast in verhouding tot de mate waarin andere belangen door de werken en werkzaamheden worden gediend, zodat niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van de planvoorschriften.
2.4.3.1. Het college heeft, zoals hiervoor reeds is vermeld, zich in het besluit van 26 mei 2008 op het standpunt gesteld dat de wal een afschermende werking heeft, zowel visueel, als ten aanzien van geluidsoverlast, waardoor het verblijfsklimaat in het recreatiecomplex aanmerkelijk verbeterd wordt. Het gebied waarin het recreatiecomplex is gelegen is voorts geen natuur- of oud cultuurlandschap, maar een gebied dat vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw speciaal is aangelegd en ingericht voor de recreatieve functie. Aldus is sprake van een voor de recreatieve functie aangepast landschap, dat bovendien aansluit bij het aan de verkeersfunctie aangepaste landschap, aldus het college in dat besluit.
Gegeven deze motivering, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt kon stellen dat met de aanleg van de wal de landschappelijk-rekreatieve waarden niet onevenredig worden aangetast.
2.4.4. Hetgeen hiervoor onder 2.4.1.1 tot en met 2.4.3.1 is overwogen leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de aanleg van de geluidwal niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat het college dan ook gehouden was de aanlegvergunning te verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2010
488.