200903370/1/H1.
Datum uitspraak: 27 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 maart 2009 in zaak nr. 07/522 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.
Bij besluiten van 10 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wageningen (hierna: het college) [appellanten] ieder afzonderlijk als houders van appartementsrechten van percelen op het [kampeerterrein] aan de [locatie] te [plaats] onder oplegging van een dwangsom gelast het met het bestemmingsplan strijdige gebruik te beëindigen door die percelen binnen zeven maanden na de verzenddatum van het besluit bedrijfsmatig te laten exploiteren.
Bij besluit van 12 december 2006 heeft het college de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 12 december 2006 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 juni 2009.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2010, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H. Meijer, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
2.1. [appellanten] kunnen zich verenigen met de beslissing van de aangevallen uitspraak. Hun hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de rechtsoverwegingen van de rechtbank voor zover daarin hun in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden zijn verworpen.
[appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat geen sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik, nu wordt voldaan aan de eis van bedrijfsmatige exploitatie. Daartoe voeren zij aan dat de exploitant van het kampeerterrein, [exploitant], belast is met het beheer en de exploitatie van de kampeermiddelen (hierna: stacaravans) op het terrein en dat de houders van de appartementsrechten blijkens de splitsingsakte voor het beheer en onderhoud van de voorzieningen een beheervergoeding aan [exploitant] betalen. Voorts voeren zij daartoe aan dat in de akte van levering is bepaald dat de verhuur van de stacaravans op de gronden, alsmede de betaling van toeristenbelasting, dient te geschieden via [exploitant].
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "De Wielerbaan 2004" (hierna: het bestemmingsplan) geldt op de gronden waarop de appartementsrechten van [appellanten] zijn gevestigd de bestemming "Recreatieve doeleinden".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor recreatieve doeleinden aangewezen gronden, voor zover thans van belang, bestemd voor de bedrijfsmatige exploitatie van recreatiebedrijven met een oppervlak van ten minste 2 hectare waar aan (groepen van) personen die elders hun hoofd(woon)verblijf hebben gelegenheid wordt gegeven recreatief nachtverblijf te houden in maximaal 280 kampeermiddelen.
Ingevolge het elfde lid is het verboden de in dit plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 9, wordt onder bedrijfsmatige exploitatie van een recreatiebedrijf verstaan: het via een bedrijf, stichting of een andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat permanent wisselende recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.
2.3. Vaststaat dat aan de houders van de appartementsrechten niet een rechtens afdwingbare verplichting is opgelegd om hun gronden en stacaravans ter bedrijfsmatige verhuur ter beschikking te stellen aan een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 23 april 2003 in zaak nr.
200206292/1en van 1 december 2004 in zaak nr.
200402094/1) brengt de verplichting tot het betalen van een bijdrage voor het beheer en onderhoud van de algemene voorzieningen op het kampeerterrein niet met zich dat sprake is van het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot recreatief verblijf. De rechtbank heeft daartoe tevens de in de akte van levering opgenomen verplichting om [exploitant] in te schakelen in geval van verhuur van de stacaravans terecht onvoldoende geacht, nu uit de enkele verplichting om eventuele verhuur via [exploitant] te laten plaatsvinden niet volgt dat feitelijk tot verhuur van de stacaravans wordt overgegaan. Niet is gebleken dat [exploitant] beschikt over een zekere mate van beheersmacht over de in geding zijnde gronden en stacaravans. Gelet hierop heeft de rechtbank op goede gronden overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van de in geding zijnde gronden in strijd is met de aan die gronden ingevolge het bestemmingsplan toegekende bestemming, zodat het gebruiksverbod van artikel 4, elfde lid, van de planvoorschriften is overtreden. Dat [exploitant] bij de houders van appartementsrechten, met uitzondering van de eigenaren die tevens inwoner van Wageningen zijn, toeristenbelasting int en deze afdraagt aan de gemeente, maakt dit niet anders, nu ook hieruit niet volgt dat [exploitant] beheersmacht heeft over de in geding zijnde gronden en stacaravans.
2.4. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het bestaande gebruik op grond van het overgangsrecht van het bestemmingsplan mag worden voortgezet.
2.5. Ingevolge artikel 11, derde lid, voor zover thans van belang, van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het van kracht worden van dit plan worden voortgezet.
Ingevolge het vijfde lid is lid 3 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Ingevolge artikel 4 van de voorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan "De Wielerbaan 1989" waren de op de kaart voor recreatieve doeleinden aangewezen gronden bestemd voor de exploitatie van bedrijven met een oppervlakte van ten minste 2 hectare, waar aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben, gelegenheid wordt gegeven recreatief verblijf te houden in kampeermiddelen.
Ingevolge artikel 7, voor zover thans van belang, was het verboden gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de op de kaart aangegeven bestemmingen en deze voorschriften.
2.6. Niet in geschil is dat het gebruik ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan reeds plaatsvond. De rechtbank heeft evenwel terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het gebruik op grond van artikel 11, derde lid, van de planvoorschriften mag worden voortgezet. Zij heeft op goede gronden overwogen dat het college het in geding zijnde gebruik eveneens terecht in strijd heeft geacht met artikel 4 van de voorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan, zodat het overgangsrecht ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de planvoorschriften niet van toepassing is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat voor het oordeel van de rechtbank steun is te vinden in voormelde uitspraak van de Afdeling van 23 april 2003 in zaak nr. 200206292/1, waarin ten aanzien van een gelijksoortige bepaling als artikel 4 is vastgesteld dat sprake moet zijn van een bedrijfsmatige exploitatie van het recreatieterrein met de daarop te realiseren recreatiewoonverblijven.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2010