ECLI:NL:RVS:2010:BL0705

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906407/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake ontgronding vergunning gemeente Bergen op Zoom

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, dat op 13 juli 2009 een vergunning heeft verleend voor ontgronding in de kadastrale gemeente Halsteren. De vergunning betreft meerdere percelen en is verleend ten behoeve van landschapsbouw, natuurontwikkeling en herstel van cultuurhistorie in het kader van het project West Brabantse Waterlinie. De verzoekers, wonend in de nabijheid van de percelen, hebben op 22 augustus 2009 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzochten op 28 oktober 2009 om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 6 januari 2010 ter zitting behandeld. De verzoeker A, die zich liet vertegenwoordigen door advocaat R.E. Temmen, voerde aan dat de ontgronding ernstige gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding en de toegankelijkheid van hun percelen. Het college stelde daarentegen dat de ontgrondingswerkzaamheden pas kunnen beginnen na het verkrijgen van een akkoordverklaring van de verzoekers, wat de spoedeisendheid van het verzoek zou ontkrachten.

De voorzitter overwoog dat de ontgronding niet kan plaatsvinden zonder toestemming van de verzoekers en dat er geen directe dreiging was voor de uitwegen van hun percelen. Bovendien werd opgemerkt dat de werkzaamheden niet voor het voorjaar van 2010 zouden worden hervat. Gelet op deze overwegingen concludeerde de voorzitter dat de vereiste onverwijlde spoed voor het treffen van een voorlopige voorziening ontbrak, en wees het verzoek af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200906407/2/M2.
Datum uitspraak: 21 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2009, nummer 1558246, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) aan de gemeente Bergen op Zoom een vergunning verleend voor het ontgronden in de kadastrale gemeente Halsteren van de percelen sectie B, nummers 674, 676, 677, 813, 817, 822, 823, 842, 1061, 1063, 1175, 1211, 1249, 1278, 1300, 1382 en 1386 en sectie D, nummers 25, 32, 40, 68, 69, 71, 78, 79, 80, 83, 606, 607, 608, 609, 610, 611, 613, 696, 697, 715, 716, 718, 748, 749, 795, 796, 875, 876, 892, 894, 901, 2826, 2990, 3068, 3072, 3075, 3078, 3079 en 3133 bekend als Ligneweg te Bergen op Zoom, ten behoeve van landschapsbouw/natuurontwikkeling en herstel cultuurhistorie in het kader van het project West Brabantse Waterlinie.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 2009, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 januari 2010, waar [verzoeker A], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door drs. J.AP. van Eijk en ing. C.H.J.M. Akkermans, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom, vertegenwoordigd door mr. D.J.C. van Gool en C.J. de Korte, beiden werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Voor zover het college zich op het standpunt stelt dat het verzoek van [verzoeker A], voor zover dat is ingediend namens [verzoeker B] en [verzoeker C], niet-ontvankelijk is, omdat zij geen machtiging hebben overgelegd waaruit blijkt dat [verzoeker A] gemachtigd is om namens hen een verzoek om voorlopige voorziening te doen, overweegt de voorzitter vooraleerst het volgende.
[verzoeker A] heeft mede namens [verzoeker B] en [verzoeker C] verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. [verzoeker A] heeft weliswaar geen machtiging overgelegd waaruit zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid blijkt, maar heeft dit verzuim hersteld door zich ingevolge artikel 8.24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te laten vertegenwoordigen door R.E. Temmen, advocaat te Bergen op Zoom. Er bestaat daarom geen aanleiding om het verzoek, voor zover het is ingediend door [verzoeker B] en [verzoeker C], niet-ontvankelijk te verklaren.
Nu [verzoekers] zich door R.E. Temmen laten vertegenwoordigen, mist het door het college ter zitting naar voren gebrachte standpunt dat twee verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening zijn ingediend - een verzoek van [verzoekers], en een verzoek van R.E. Temmen - en dat het verzoek van R.E. Temmen niet-ontvankelijk is, omdat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit tot het verlenen van de ontgrondingvergunning, feitelijke grondslag.
2.3. Het college betoogt dat de onverwijlde spoed voor het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. Hiertoe voert het college aan dat de ontgrondingswerkzaamheden op de percelen van [verzoekers] op grond van voorschrift 5 van de vergunning alleen mogen worden aangevangen als zij daarvoor een akkoordverklaring overleggen.
2.3.1. [verzoekers] voeren aan dat door de voorgenomen ontgronding en de waterhuishoudkundige gevolgen daarvan gevreesd moet worden dat van de drie uitwegen van hun percelen geen gebruik meer kan worden gemaakt. Ook voeren ze aan dat door de waterhuishoudkundige gevolgen van de ontgronding voor zowel mensen als voor dieren levensbedreigende situaties kunnen ontstaan. Verder betogen ze - onder verwijzing naar de op hun percelen aanwezige lunet - dat in het bestreden besluit onvoldoende onderzoek is verricht naar de historische waarden van de te ontgronden percelen die in hun eigendom zijn.
2.3.2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het mogelijk om, indien tegen een besluit beroep is ingesteld, dan wel voorafgaand aan een mogelijk beroep bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.3.3. Op grond van voorschrift 5 bij de vergunning is ontgronding van de percelen van [verzoekers] niet toegestaan, zolang de desbetreffende percelen hun eigendom zijn en zij daarvoor geen toestemming verlenen. [verzoekers] hebben geen toestemming gegeven om tot ontgronding van de in hun eigendom zijnde percelen over te gaan. Geen aanleiding bestaat dan ook voor de vrees dat de uitwegen van hun percelen door de ontgronding in gevaar komen. Voorts heeft het college ter zitting naar voren gebracht dat de werkzaamheden ten behoeve van het project niet voor het voorjaar van het jaar 2010 worden hervat.
Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat de ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht vereiste onverwijlde spoed tot het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt.
2.4. Aanleiding bestaat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2010
375-584.