ECLI:NL:RVS:2010:BL0716

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903949/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand en gevolgen van niet-betalen eigen bijdrage

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging tot rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand Leeuwarden. De aanvraag van de appellant werd op 17 januari 2008 afgewezen, waarna hij bezwaar maakte. De Raad verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Leeuwarden oordeelde op 16 april 2009 dat het beroep van de appellant gegrond was, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het besluit van 10 april 2008. De appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 8 januari 2010, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.R.P. Ossentjuk, en de Raad door mr. C.W. Wijnstra.

De Raad van State overwoog dat volgens artikel 33 van de Wet op de rechtsbijstand de Raad de toevoeging kan intrekken indien de aanvrager zijn eigen bijdrage niet betaalt. De appellant betoogde dat hij niet in staat was de eigen bijdrage te voldoen, maar de Raad oordeelde dat dit niet was aangetoond. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op het beleid van de Raad rechtvaardigden. De appellant stelde ook dat het beleid van de Raad in strijd was met artikel 6 van het EVRM, maar de Raad van State oordeelde dat de beperkingen van het recht op toegang tot de rechter gerechtvaardigd waren en niet in strijd met het EVRM.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om toevoeging rechtmatig was, gezien de omstandigheden van de zaak en het beleid van de Raad voor Rechtsbijstand.

Uitspraak

200903949/1/H2.
Datum uitspraak: 27 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 april 2009 in zaak nr. 08/1045 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2008 heeft de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (hierna: de raad) de aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 10 april 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 april 2008 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.R.P. Ossentjuk, advocaat te Groningen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 33, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), kan de raad de toevoeging, anders dan op verlangen van de aanvrager, wijzigen, beëindigen of intrekken, indien de aanvrager in gebreke blijft de door hem verschuldigde eigen bijdrage en overige kosten die voor zijn rekening komen, dan wel een hem daarop gevraagd voorschot, te voldoen.
Ingevolge artikel 38, eerste lid, voor zover hier van belang, is de rechtzoekende de hem opgelegde eigen bijdrage van rechtswege verschuldigd aan degene die hem de rechtsbijstand verleent.
De raad voert ten aanzien van de toepassing van de Wrb het beleid neergelegd in het Handboek toevoegen 2007 (hierna: het Handboek).
Volgens aantekening 3 bij artikel 33 van de Wrb in het Handboek zal, wanneer tot beëindiging dan wel intrekking in verband met het niet (volledig) betalen van de eigen bijdrage wordt besloten, in dezelfde zaak geen andere rechtsbijstandverlener meer worden toegevoegd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden en de eigen bijdrage alsnog wordt voldaan.
2.2. De raad heeft bij besluit van 25 juni 2004 [appellant] een toevoeging verleend voor een procedure tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en zijn minderjarige dochter en de hiervoor verschuldigde eigen bijdrage vastgesteld op € 89,00. In verband met het niet voldoen van deze eigen bijdrage en overige kosten aan zijn toenmalige rechtsbijstandverlener heeft de raad op verzoek van die gemachtigde bij besluit van 29 november 2004 deze toevoeging tussentijds beëindigd. [appellant] heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
Een nieuwe gemachtigde van [appellant] heeft opnieuw een aanvraag om toevoeging ingediend voor een procedure tot vaststelling van die omgangsregeling. De raad heeft bij besluit van 25 april 2006 die aanvraag afgewezen op grond van de overweging dat de eerdere toevoeging voor hetzelfde rechtsbelang tussentijds is beëindigd en volgens het beleid van de raad voor datzelfde rechtsbelang geen nieuwe toevoeging wordt verleend. Hiertegen heeft [appellant] evenmin bezwaar gemaakt.
Vervolgens heeft de huidige gemachtigde van [appellant] wederom een aanvraag om toevoeging ingediend voor een procedure tot vaststelling van de omgangsregeling. De raad heeft bij besluit van 17 januari 2008 die aanvraag afgewezen op dezelfde gronden als de voorafgaande aanvraag en die afwijzing in bezwaar gehandhaafd.
2.3. Niet is in geschil dat de thans voorliggende aanvraag hetzelfde rechtsbelang dient als de twee eerdere aanvragen betreffende de vaststelling van een omgangsregeling. Volgens het onder 2.1 vermelde beleid van de raad wordt in dit geval alleen een toevoeging verleend indien sprake is van bijzondere omstandigheden en de eigen bijdrage alsnog is voldaan. [appellant] komt op tegen de beslissing van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het besluit van 10 april 2008 in stand blijven.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de onmogelijkheid om alsnog de eigen bijdrage te betalen. Hij voert aan dat zijn toenmalige advocaat daarop geen recht meer heeft aangezien deze na de tussentijdse beëindiging haar declaratie volledig, inclusief de eigen bijdrage, vergoed heeft gekregen en de raad de eigen bijdrage niet wil ontvangen. Het beleid van de raad kan volgens [appellant] reeds hierom niet worden toegepast.
2.4.1. Dit betoog faalt. Gelet op artikel 38, eerste lid, van de Wrb is de rechtzoekende de hem opgelegde eigen bijdrage van rechtswege verschuldigd aan degene die hem rechtsbijstand verleent. Dat in dit geval de toevoeging tussentijds is beëindigd en de toenmalige gemachtigde de declaratie inclusief de eigen bijdrage vergoed heeft gekregen, laat onverlet dat [appellant] die eigen bijdrage is verschuldigd aan die gemachtigde. Van de door [appellant] gestelde onmogelijkheid tot betaling is dan ook niet gebleken. Gelet hierop is er geen reden het beleid van de raad in zoverre buiten toepassing te laten.
2.5. Het betoog voorts van [appellant], dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in aantekening 8 (lees: 3) bij artikel 33 van de Wrb in het Handboek, faalt eveneens. In de stelling van [appellant] dat de problemen rondom de omgangsregeling met zijn kind voortduren en dat hij ten tijde van de tussentijdse beëindiging in moeilijke persoonlijke omstandigheden verkeerde, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geen reden gezien voor de conclusie dat de raad ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden. De nadere uiteenzetting van [appellant] in hoger beroep, dat hij in 2004 problemen had die onder meer een strafrechtelijke veroordeling tot gevolg hebben gehad, vormt evenmin aanleiding voor die conclusie. Uit die veroordeling blijkt niet dat de persoonlijke omstandigheden van [appellant] hem verhinderden de eigen bijdrage te voldoen dan wel te reageren op het voornemen en besluit tot beëindiging van de toevoeging.
2.6. [appellant] betoogt verder tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het onder 2.1 weergegeven beleid, zoals dat is toegepast, ertoe leidt dat hem in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) blijvend de toegang tot een onafhankelijke rechter wordt ontzegd. Zoals de Afdeling onder verwijzing naar jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens eerder heeft overwogen in de uitspraken van 1 april 2009 in de zaken nrs.
200804691/1en
200804696/1, mag het recht op toegang tot de rechter worden beperkt en is dat niet in strijd met artikel 6 van het EVRM mits de beperkingen niet in essentie het recht op toegang tot de rechter schaden, een gerechtvaardigd doel dienen en proportioneel zijn. In dit geval is aan deze vereisten voldaan. Het toegepaste beleid beperkt op zichzelf niet de toegang tot de rechter maar leidt alleen tot een beperking van de subsidiëring van rechtsbijstand in het geval waarin een voor hetzelfde rechtsbelang eerder verleende toevoeging tussentijds is beëindigd wegens het niet-betalen van de eigen bijdrage. Voorts is niet gebleken dat de gevolgen van de afwijzing voor Verhoeven onevenredig zijn in verhouding tot het daarmee te dienen doel. Aan de tussentijdse beëindiging van de toevoeging ligt ten grondslag dat de aanvrager die zijn verplichtingen jegens de hem toegevoegde advocaat niet nakomt, daarmee zijn aanspraak op rechtsbijstand verspeelt. Dat dit volgens het beleid van de raad in beginsel ook geldt voor een nieuwe aanvraag om een toevoeging voor hetzelfde rechtsbelang, is daarmee in overeenstemming. Niet kan worden ingezien dat de op dit beleid gebaseerde afwijzing in dit geval onevenredig is. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het oordeel dat de afwijzing en het hieraan ten grondslag liggende beleid van de raad in strijd is met artikel 6 van het EVRM.
[appellant] wordt evenmin gevolgd in zijn betoog dat de afwijzing gezien het beleid tot gevolg heeft dat het hem in strijd met artikel 8 van het EVRM onmogelijk wordt gemaakt om "family life" met zijn dochter op te bouwen. Aangezien het in dit geval alleen gaat om een tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand, is het in artikel 8 van het EVRM opgenomen recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven niet aan de orde.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2010
85-609.