ECLI:NL:RVS:2010:BL0718

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905734/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering registratie verklaring van geschiktheid voor motorrijtuigen door CBR

In deze zaak gaat het om de weigering van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen te registreren voor de appellant. De appellant had op 12 februari 2008 een eigen verklaring ingediend bij het CBR voor de registratie van een verklaring van geschiktheid voor de rijbewijscategorieën B en E bij B. Het CBR weigerde deze registratie op 24 april 2008, omdat de appellant niet voldeed aan de eisen van rijvaardigheid, zoals vastgesteld in het Reglement rijbewijzen. De appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep ongegrond op 1 juli 2009.

De appellant stelde dat het CBR de verklaring van geschiktheid niet had mogen weigeren, omdat de rijproef die hij had ondergaan, niet in overeenstemming was met de wettelijke vereisten. Hij betoogde dat de deskundige die de rijproef afnam, hem onheus had bejegend, wat zijn prestaties negatief beïnvloedde. De Raad van State oordeelde echter dat het CBR bevoegd was om de rijproef te vorderen op basis van de medische gegevens van de appellant, die aangaven dat hij leed aan chronische bronchitis en met een wandelstok liep.

De Raad van State bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat het CBR op goede gronden had besloten tot weigering van de registratie van de verklaring van geschiktheid. De rechtbank had terecht overwogen dat de beoordeling van de geschiktheid van de appellant niet buiten het kader van de relevante factoren mocht treden. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

200905734/1/H3.
Datum uitspraak: 27 januari 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 juli 2009 in zaak nr. 08/7096 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2008 heeft de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) geweigerd ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorieën B en E bij B in het rijbewijzenregister te registreren.
Bij besluit van 22 augustus 2008 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2009, hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C.H. Copinga, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. M.C.A. van den Hil-van Vliet, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 101, eerste lid, aanhef en onder a, is het CBR bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien de door de aanvrager overgelegde eigen verklaring dan wel, indien een geneeskundig verslag wordt vereist, het geneeskundig verslag daartoe aanleiding geeft.
Ingevolge het derde lid mogen het in het eerste lid, aanhef, bedoelde technisch onderzoek en de daar bedoelde rijproef slechts betrekking hebben op de bij ministeriële regeling aangewezen punten van onderzoek.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar haar oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Hoofdstuk 5.5.1. is getiteld "Ernstige CARA". Hierin is bepaald dat patiënten met respiratoire insufficiëntie bij geringe belasting in beginsel ongeschikt zijn voor alle rijbewijscategorieën. Het betreft in het algemeen patiënten met een pCO2 hoger dan 55 mm Hg en een maximum ademminuutvolume van minder dan 20 liter. Bij twijfel is een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van de desbetreffende afdeling van het CBR aangewezen.
Hoofdstuk 9 is getiteld "Lichamelijke handicaps". Hierin is bepaald dat de geschiktheid van personen met een lichamelijke handicap in eerste instantie wordt beoordeeld door het CBR op basis van de aantekening van de keurende arts op de eigen verklaring en de eventueel reeds beschikbare overige gegevens, bijvoorbeeld een rapport van de revalidatiearts. In de tweede plaats kan het CBR een beoordeling vragen door een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR. Deze deskundige adviseert het CBR veelal na uitvoering van een technisch onderzoek of een rijtest over de mogelijkheden van de aanvrager van het rijbewijs om, zo nodig met aanpassingen aan het voertuig, een motorrijtuig te besturen. Bij twijfel over de geschiktheid van de betrokkene in de nabije toekomst dient een beperkte geschiktheidstermijn voor de desbetreffende rijbewijscategorie te worden gehanteerd. Het CBR kan dan tijdig de geschiktheid opnieuw bezien.
2.2. Op 12 februari 2008 heeft [appellant] bij het CBR een eigen verklaring ingediend tot registratie van een verklaring van geschiktheid ten behoeve van een rijbewijs voor de categorieën B en E bij B.
2.3. [appellant] betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat het CBR de verklaring van geschiktheid niet met een beroep op onvoldoende rijvaardigheid had mogen weigeren te registreren, omdat de rijproef waaraan hij is onderworpen, die hij als zeer onaangenaam heeft ervaren nu de deskundige hem onheus heeft bejegend, ingevolge artikel 101, derde lid, van het Reglement slechts betrekking mocht hebben op het functioneren van zijn benen. Volgens hem had, nu niet is gebleken van een relevant lichamelijk of geestelijk gebrek bij hem, het CBR de gevraagde verklaring dienen te registreren in het rijbewijzenregister.
2.4. Artikel 101, derde lid, van het Reglement dient aldus te worden uitgelegd dat de aanleiding om een rijproef te vorderen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel gelegen moet zijn in de punten van onderzoek die aangewezen zijn in de bij de regeling behorende bijlage. Uit het geneeskundig verslag behorend bij de eigen verklaring volgt dat [appellant] lijdt aan snelle dyspnoe door chronische bronchitis en loopt met behulp van een wandelstok. Gelet hierop in samenhang bezien met hoofdstuk 5.5.1. en 9 van de bij de regeling behorende bijlage was het CBR derhalve bevoegd te vorderen dat [appellant] zich zou onderwerpen aan een rijproef. Het bepaalde in artikel 101, derde lid, van het Reglement laat onverlet dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 augustus 2006 in zaak nr.
200602348/1) bij een rijproef de verantwoorde bediening van de auto en de veilige verkeersdeelname in het algemeen worden onderzocht. Van de deskundige die de rijproef afneemt, kan niet worden verwacht dat hij bij iedere aanwijzing van ongeschiktheid die zich tijdens de rijproef voordoet nagaat of deze een gevolg is van de punten die de aanleiding vormden tot de rijproef. Een andere uitleg van artikel 101, derde lid, van het Reglement zou ertoe leiden dat onder omstandigheden, ondanks een onvoldoende resultaat van een rijproef een verklaring van geschiktheid moet worden geregistreerd, hetgeen de wetgever niet kan hebben beoogd.
Uit het door de betrokken deskundige praktische rijgeschiktheid van het CBR opgestelde verslag van de door [appellant] afgelegde rijproef op 19 maart 2008 volgt dat [appellant] niet stuurvast is, dat hij onvoldoende waarneemt en onvoldoende reageert op waarnemingen en dat hij de auto niet onder controle heeft. Voor zover [appellant] van mening is dat dit onvoldoende resultaat van de rijproef het gevolg is van een onheuse bejegening door de deskundige, waardoor hij zenuwachtig is geraakt, had het op zijn weg gelegen een tweede rijproef door een andere deskundige rijgeschiktheid bij het CBR aan te vragen. Op deze mogelijkheid heeft het CBR hem in het besluit van 24 april 2008 gewezen. Nu hij dit heeft nagelaten, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het CBR op goede gronden heeft besloten tot weigering van registratie van een verklaring van geschiktheid in het rijbewijzenregister ten behoeve van [appellant]. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het CBR aldus niet is getreden buiten het kader van de factoren die bij de beoordeling van de geschiktheid een rol mogen spelen.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2010.
176-591.