ECLI:NL:RVS:2010:BL0721

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901805/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • H.E. Troost
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan 'Landelijk gebied, 1e herziening' door college van gedeputeerde staten van Noord-Holland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, 1e herziening' door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Het college heeft op 13 januari 2009 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Uithoorn op 12 juni 2008 was vastgesteld. Dit besluit is door [appellant] aangevochten, die zich verzet tegen de mogelijkheid om een caravan te plaatsen op een perceel ten zuidwesten van zijn woning. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 14 december 2009, waarbij zowel de appellant als vertegenwoordigers van het college en de raad aanwezig waren.

De Afdeling overweegt dat het college op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Algemene wet bestuursrecht de taak heeft om te onderzoeken of het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft goedkeuring verleend aan de subbestemming 'Recreatieve doeleinden' en de aanduiding '(c)' voor het plandeel met de bestemming 'Water en oevergebieden'. De appellant betoogt dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is en dat de aanwezigheid van de caravan afbreuk doet aan de landschappelijke waarden en zijn woongenot aantast.

De Raad van State oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het besluit in overeenstemming is met het provinciale beleid en de goede ruimtelijke ordening. De Afdeling vernietigt het besluit van het college voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming 'Water en oevergebieden'. De overige argumenten van de appellant behoeven geen bespreking meer. Het college wordt veroordeeld in de proceskosten van de appellant en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

200901805/1/R2.
Datum uitspraak: 27 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2009, kenmerk 2008-75614, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Uithoorn (hierna: de raad) bij besluit van 12 juni 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk gebied, 1e herziening" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Drahmann, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. P.A. Kamman, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een herziening van het bestemmingsplan "Landelijk gebied". Met het plan wordt beoogd het bestemmingsplan in verband met artikel 30 van de WRO aan te passen, alsmede een aantal omissies in het bestemmingsplan te herstellen. Aan het perceel ten zuidwesten van de woning aan [locatie] zijn in het plan opnieuw de bestemming "Water en oevergebieden", de subbestemming "Recreatieve doeleinden" en de aanduiding "(c)" toegekend. Het college heeft hieraan opnieuw goedkeuring verleend.
2.3. Het beroep van [appellant] richt zich tegen de goedkeuring van de met het plan geboden mogelijkheid om een caravan te plaatsen op het perceel ten zuidwesten van zijn woning aan [locatie]. [appellant] betoogt dat het bestreden besluit, mede gelet op hetgeen daaromtrent is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2006 in zaak nr.
200508386/1, niet wordt gedragen door een voldoende draagkrachtige motivering. Onvoldoende is gemotiveerd waarom de reeds aanwezige caravan niet in strijd wordt geacht met het provinciale beleid. Voorts stelt [appellant] dat de caravan afbreuk doet aan de landschappelijke waarden van het water- en oevergebied. Ook wordt zijn woongenot aangetast en vermindert zijn woning in waarde, zo stelt [appellant].
2.4. Het college heeft zich in het goedkeuringsbesluit verenigd met de reactie van de gemeentebestuur op de bedenkingen. Het laten staan van één caravan was het beste resultaat na de onderhandelingen in het handhavingstraject ten aanzien van de jarenlang aanwezige minicamping. Het college acht het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Voorts stelt het college dat het plan in overeenstemming is met het streekplan "Noord-Holland Zuid" (hierna: het streekplan), omdat in dit geval geen sprake is van verstedelijking. Het betreft hier een functieverandering naar een kleinschalige vorm van recreatie, die geen afbreuk doet aan de landschappelijke waarden van de oevergebieden, aldus het college.
2.5. Bij besluit van 20 september 2005, heeft het college eerder besloten over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Landelijk gebied", dat door de raad is vastgesteld op 27 januari 2005. Daarbij heeft het college goedkeuring verleend aan de subbestemming "Recreatieve doeleinden" en de aanduiding "(c)" voor het plandeel met de bestemming "Water en oevergebieden" met betrekking tot een perceel ten zuidwesten van de woning aan [locatie]. De Afdeling heeft het goedkeuringsbesluit bij uitspraak van 22 november 2006 in zaak nr.
200508386/1met betrekking tot die plandelen vernietigd.
In deze uitspraak heeft de Afdeling in 2.15.8. het volgende overwogen ten aanzien van het beroep van [appellant]:
"Uit de planregeling volgt dat op het perceel één caravan mag worden geplaatst en een schuur mag worden gebouwd. Anders dan appellant stelt houdt de Afdeling het er, gelet op het jarenlange gebruik van het perceel, voor dat als uitgangspunt dient te gelden dat de caravan zich reeds vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw op het perceel bevindt. Niet in geschil is dat de plaatsing en het recreatieve gebruik van deze caravan strijdig waren met het vorige planologische regime.
Het recreatieve gebruik ter plaatse met de mogelijkheden tot plaatsing van een caravan en de bouw van een schuur moet, nu dit als strijdig met het vorige bestemmingsplan moet worden geacht, als een nieuwe situatie worden gezien.
Het te dezen toepasselijke provinciale beleid is restrictief inzake het toelaten van nieuwe functies. Het plaatsen van een caravan en de mogelijkheid voor de bouw van een schuur kunnen daarmee niet in overeenstemming worden geacht. Onvoldoende inzichtelijk is waarom verweerder desondanks met deze mogelijkheden heeft ingestemd. Daarbij betwijfelt de Afdeling of de enkele omstandigheid dat het toelaten van één caravan een verbetering inhoudt ten opzichte van de destijds illegale situatie van de minicamping voldoende aanleiding is een afwijking van het provinciale beleid te rechtvaardigen.
Dat de aanduiding "(c)", zoals door de vertegenwoordiger van de gemeenteraad ter zitting is gesteld, in overeenstemming zou zijn met het aan bestemmingsplan ten grondslag liggende gemeentelijke beleid, waarbij voor alle percelen aan de Amstel is voorzien in een dergelijke voorziening, acht de Afdeling onjuist, nu reeds uit de plankaart kan worden opgemaakt dat deze aanduiding niet aan alle percelen langs de Amstel met de bestemming "Water en oevergebieden" en de subbestemming "Recreatieve doeleinden" is toegekend.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant] is op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb dient te worden vernietigd voor zover het betreft de goedkeuring van de subbestemming "Recreatieve doeleinden" en de aanduiding "(c)" voor het plandeel."
2.6. Gelet op de kaarten, behorende bij het streekplan, is het betreffende perceel gelegen in "Agrarisch gebied" en in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en heeft het de aanduiding "van bijzondere betekenis voor natuur, landschap en bodem". Voorts ligt het perceel buiten de zogenoemde rode contour. Ingevolge het streekplan mag buiten de rode contour geen verstedelijking plaatsvinden. Hieronder wordt in het streekplan verstaan: alle ruimtevragende stedelijke functies die een aaneengesloten en samenhangend geheel vormen, groter dan 5 hectare. Het college heeft zich in zoverre terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval van verstedelijking geen sprake is, nu het bestreden plandeel een oppervlakte heeft van minder dan 5 hectare.
Zoals reeds is vastgesteld in de genoemde uitspraak van 22 november 2006 was de voorheen op het perceel aanwezige minicamping in strijd met het vorige planologische regime en betreft het hier een nieuwe functie. De redenering van het college dat sprake is van een functieverandering die in overeenstemming is met het streekplan, kan niet worden gevolgd. Het streekplan voorziet niet in de mogelijkheid om illegale functies om te zetten in een legale functie. Het college heeft ook niet anderszins gemotiveerd waarom deze functie niet in strijd is met het provinciale beleid, zoals dat geldt voor de ontwikkeling van waardevolle landschappen voor de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Dat het college van zijn beleid heeft willen afwijken middels de in paragraaf 8.7 van het streekplan genoemde afwijkingsprocedure en of afwijking eventueel gerechtvaardigd zou zijn, is niet gebleken. Gelet op het voorgaande heeft het college thans opnieuw onvoldoende gemotiveerd waarom het bestreden plandeel in overeenstemming is met het provinciaal beleid.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Water en oevergebieden" met betrekking tot het perceel ten zuidwesten van de woning van [appellant] aan [locatie].
Gelet op het hiervoor overwogene behoeven de overige door [appellant] aangevoerde argumenten geen bespreking meer.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 13 januari 2009, kenmerk 2008-75614, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Water en oevergebieden" met betrekking tot het perceel ten zuidwesten van de woning van [appellant] aan [locatie];
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2010
234-612.