ECLI:NL:RVS:2010:BL0748

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904485/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing voor vaste ligplaats pleziervaartuig in Merwedekanaal

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 mei 2009, waarin het beroep tegen de weigering van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland om een ontheffing voor het innemen van een vaste ligplaats met een pleziervaartuig in het Merwedekanaal ongegrond werd verklaard. Het college had op 4 oktober 2007 het verzoek van [appellante] afgewezen, waarna het bezwaar op 24 juni 2008 ook ongegrond werd verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar [appellante] ging in hoger beroep.

De Raad van State heeft de zaak op 16 december 2009 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat het college de ontheffing ten onrechte had geweigerd op basis van de Vaarwegenverordening Zuid-Holland en het Verkeersbesluit van 3 november 1998. De beoogde ligplaats bevond zich in een gebied dat sinds 1 januari 2002 onder de provincie Utrecht valt, en het college had geen bevoegdheid om Zuid-Hollandse regelgeving toe te passen. Dit leidde tot de conclusie dat de regelgeving niet van toepassing was op de gevraagde ontheffing.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 24 juni 2008 alsnog gegrond. Het college werd gelast om het griffierecht aan [appellante] te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 januari 2010.

Uitspraak

200904485/1/H3.
Datum uitspraak: 27 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 mei 2009 in zaak nr. 08/6360 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) het verzoek van [appellante] om een ontheffing voor het innemen van een vaste ligplaats met een pleziervaartuig in het Merwedekanaal, ter hoogte van […], achter het perceel, plaatselijk bekend als [locatie], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], […], te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 24 juni 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 mei 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 juli 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2009, waar [appellante], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door E.P.M. Gabriëls en mr. M. van Riel, beiden werkzaam bij de provincie Zuid-Holland, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
2.2. Het college heeft de verzochte ontheffing geweigerd op grond van het bepaalde in de Vaarwegenverordening Zuid-Holland en het door het college genomen Verkeersbesluit ter regeling van het ligplaats nemen in het Merwedekanaal en het Verbindingskanaal van 3 november 1998. Daarbij heeft het college verwezen naar het in de door het college vastgestelde Beleidsnota Provinciale Vaarwegen en Scheepvaart 2006 opgenomen beleid.
2.3. De beoogde ligplaats is gesitueerd in het gedeelte van het Merwedekanaal dat sinds 1 januari 2002 behoort tot het grondgebied van de provincie Utrecht. Bij besluit van 4 maart 2003 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht de bevoegdheden betreffende het beheer en onderhoud van het Utrechtse deel van het Merwedekanaal, inclusief vergunning- en ontheffingverlening op basis van de Utrechtse regelgeving, het optreden bij calamiteiten en de afhandeling van schades, gemandateerd aan het college.
2.4. Gelet op het voorgaande zijn de onder 2.2 genoemde regelgeving en het daar genoemde beleid niet van toepassing op de gevraagde ontheffing en heeft het college deze ten onrechte aan de weigering van de ontheffing ten grondslag gelegd. Dat, zoals ter zitting bij de Afdeling door het college is betoogd, in een aan het mandaatbesluit gehechte notitie is vermeld dat is beoogd de voor 1 januari 2002 bestaande situatie voort te zetten en het beheer en onderhoud van het Utrechtse deel van het Merwedekanaal uit te voeren volgens de in Zuid-Holland geldende normen, kan daaraan niet afdoen. Het college is slechts bevoegd om de Utrechtse regelgeving aan het besluit ten grondslag te leggen. Bovendien heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht geen bevoegdheid om Zuid-Hollandse regelgeving toe te passen, waardoor het een dergelijke bevoegdheid ook niet had kunnen mandateren aan het college.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 24 juni 2008 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 mei 2009 in zaak nr. 08/6360;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 24 juni 2008, kenmerk PZH-2008-560502;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2010
312-640.