200904865/1/H1.
Datum uitspraak: 3 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 juni 2009 in zaak nr. 08/3113 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Lith.
Bij besluit van 15 oktober 2007 heeft het college van burgemeester van wethouders van Lith (hierna: het college) geweigerd het aan [appellant] gerichte handhavingsbesluit van 1 december 2004 in te trekken.
Bij besluit van 16 september 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2009, verzonden op 30 juni 2009, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 juli 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.P. Ligthart, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op 4 juli 2003 heeft het college bouwvergunning verleend aan [appellant] voor het oprichten van een wormenkwekerij / akkerbouwbedrijf. Op 1 december 2004 is [appellant] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 40 van de Woningwet en artikel 3.5.2, sub c, van de voorschriften van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. De last hield in dat [appellant] de bewoning van de loods diende te beëindigen en de geconstateerde afwijkingen diende te verwijderen. Deze afwijkingen betroffen de verplaatsing en realisering van wanden in het voorste gedeelte van de linker loods en de badkamer in de archiefruimte. Alleen indien binnen gestelde termijn de strijdigheid geheel werd beëindigd, kon verbeurte van dwangsommen worden voorkomen.
De dwangsom werd bepaald op 250,00 euro per week dat de overtreding voortduurt, met een maximum van 2.500,00 euro. De begunstigingstermijn is verschillende keren verlengd, en is uiteindelijk verstreken op 1 juni 2007. Het besluit van 1 december 2004 is in rechte onaantastbaar geworden.
2.2. Ingevolge artikel 5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het bestuursorgaan dat de last onder dwangsom heeft opgelegd, op verzoek van de overtreder de last opheffen indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 5:34, tweede lid, van de Awb. Hij wijst op het vonnis van kantonrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 24 juli 2008 ter zake van de invordering van de dwangsommen. Uit dit vonnis blijkt dat er geen sprake is van bewoning in strijd met de gebruiksvoorschriften, aldus [appellant]. Hij betoogt dat geen dwangsommen zijn verbeurd en dat het college de last onder dwangsom moet opheffen.
2.3.1. De gestelde begunstigingstermijn is verstreken op 1 juni 2007. Indien na 1 juni 2007 niet aan de last is voldaan zijn dwangsommen verbeurd.
Voor de vraag of dwangsommen zijn verbeurd, is niet enkel bepalend of bewoning van de loods is beëindigd. De last ziet tevens op de verwijdering van geconstateerde afwijkingen, waaronder het aanbrengen van een badkamer. Slechts indien geheel aan de last is voldaan, worden geen dwangsommen verbeurd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet geheel aan de last heeft voldaan, aangezien onder meer het bad zoals blijkt uit de bevindingen en foto's van controles op 2 juli, 16 juli en 16 oktober 2007, niet was verwijderd. De dwangsommen zijn verbeurd en een situatie als bedoeld in artikel 5:34, tweede lid, van de Awb doet zich niet voor.
De omstandigheid dat een controlerend ambtenaar tijdens een controle, die plaatsvond na het verstrijken van de begunstigingstermijn, zou hebben gezegd dat met het onklaar maken van het bad kon worden volstaan, wat daar ook van zij, doet aan de verbeuring niet af. Met het onklaar maken van het bad is niet geheel aan de last voldaan.
2.4. Het betoog van [appellant], waarin hij verwijst naar grieven die hij tegen het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 24 juli 2008 heeft ingebracht, kan niet in deze procedure aan de orde komen. Deze grieven betreffen bezwaren tegen het besluit van 1 december 2004, waarbij de last onder dwangsom is opgelegd. Dit geldt ook voor het beroep dat [appellant] doet op een brief van de burgemeester waarin staat dat conform de vergunning is gebouwd. Het besluit van 1 december 2004 is in rechte onaantastbaar.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010