ECLI:NL:RVS:2010:BL1805

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905183/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bouwvergunningen voor paardenmelkerij en rechtsgevolg van aanzegging

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 4 juni 2009. Het college van burgemeester en wethouders van Veere had bij brief van 8 juli 2008 aan [appellante] medegedeeld dat de verleende bouwvergunningen voor het herbouwen van een historische schuur zouden worden ingetrokken indien de schuur niet binnen drie maanden na voltooiing in gebruik zou zijn voor een paardenmelkerij. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] gegrond, maar het bezwaar tegen de intrekking van de bouwvergunningen niet-ontvankelijk. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 19 januari 2010. Tijdens de zitting heeft [appellante], vertegenwoordigd door een gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Het college heeft zich verzet tegen het hoger beroep en een verweerschrift ingediend. De Raad van State oordeelt dat de aanzegging van het college niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aanzegging geen rechtsgevolg heeft en dat het bezwaar van [appellante] op dit punt niet-ontvankelijk is verklaard.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 3 februari 2010.

Uitspraak

200905183/1/H1.
Datum uitspraak: 3 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 4 juni 2009 in
zaak nr. 08/1043 in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
1. Procesverloop
Bij brief van 8 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college), voor zover thans van belang, aan [appellante] medegedeeld dat de verleende bouwvergunningen eerste en tweede fase voor het herbouwen van een historische schuur op het perceel [locatie] te [plaats] zullen worden ingetrokken indien de schuur niet binnen drie maanden na voltooiing in gebruik is voor een paardenmelkerij, blijkend uit de aanwezigheid van ten minste vijftien paarden en/of pony's, waarvan dertien drachtig of zogend.
Bij besluit van 4 november 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 4 november 2008, voor zover het betrekking heeft op het preventief intrekken van de bouwvergunningen eerste en tweede fase, niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 augustus 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Spierdijk, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aanzegging van het college, om tot intrekking van de bouwvergunningen eerste en tweede fase voor het herbouwen van de historische schuur over te gaan indien de schuur niet binnen drie maanden na voltooiing in gebruik is voor een paardenmelkerij, niet op rechtsgevolg is gericht en derhalve geen besluit is. Volgens [appellante] heeft de rechtbank haar bezwaar dan ook op dit punt ten onrechte niet-ontvankelijk geacht. Zij voert daartoe aan dat deze aanzegging, gelet op de daarin gebruikte stellige formuleringen, als een besluit dient te worden aangemerkt.
Voorts betoogt zij dat de rechtbank ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat zij er door het college toe is gezet een privaatrechtelijke overeenkomst aan te gaan, waarmee zij onder meer op voorhand afzag van haar recht een zienswijze in te stellen tegen het (voorgenomen) besluit en van recht daartegen bewaar en beroep in te stellen.
2.1.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder een besluit - waartegen op grond van artikel 7:1 in samenhang met artikel 8:1 van die wet bezwaar kan worden gemaakt - verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.2. In de brief van 8 juli 2008 is onder het kopje "Besluit", onder 1, het volgende vermeld: "Gelet op artikel 59 van de Woningwet zullen wij overgaan tot intrekking van de aan u verleende bouwvergunningen fase 1 en fase 2 tot het realiseren van een agrarische schuur aan de [locatie] te [plaats] als niet binnen een termijn van drie maanden na de voltooiing van de schuur, blijkend uit de aanwezigheid van ten minste vijftien paarden en/of pony's, waarvan dertien drachtig of zogend, de paardenmelkerij in bedrijf is."
2.2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de hiervoor weergegeven beslissing van het college niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat het geen hoger beroep heeft ingesteld, omdat het zich kan vinden in het oordeel van de rechtbank. Dit oordeel van de rechtbank en het standpunt van het college daarover zijn in overeenstemming met de duidelijke tekst van de brief van
8 juli 2008, die niet meer behelst dan een voornemen om de verleende bouwvergunningen in te trekken met toepassing van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Woningwet, indien niet aan de in de brief gestelde voorwaarden wordt voldaan. Deze mededeling is niet gericht op een rechtsgevolg. Aan een bespreking van hetgeen door [appellante] is aangevoerd met betrekking tot privaatrechtelijke afspraken tussen het college en [appellante] komt de Afdeling daarom niet toe.
Het betoog faalt.
2.3. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank het bezwaar van [appellante] terecht niet-ontvankelijk verklaard, voor zover dit betrekking heeft op de passage in de brief van 8 juli 2008 die betrekking heeft op het mogelijk intrekken van de bouwvergunningen eerste en tweede fase.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010
17-564.