200905195/1/H1.
Datum uitspraak: 3 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juni 2009 in
zaak nr. AWB 08/3639 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht.
Bij besluit van 4 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht (hierna: het college) aan GS Windscreen BV te Nuenen vrijstelling en een reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van terrasschermen en parasols op het perceel Havenhoofd 17 te Barendrecht.
Bij besluit van 31 juli 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juni 2009, verzonden op 10 juni 2009, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 augustus 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2010, waar [appellant] in persoon en bijgestaan door mr. S. Essakkili, en het college, vertegenwoordigd door mr. G. Zwerus, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Carnisselande-Zuid" is aan de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Centrumgebied, nader uit te werken ex. artikel 11 WRO" toegekend.
Het bouwplan is in strijd met artikel 8, derde lid, van dit bestemmingsplan, dat bepaalt dat slechts gebouwd mag worden nadat burgemeester en wethouders dit bestemmingsplan nader hebben uitgewerkt. Dit is nog niet het geval. Het college heeft vrijstelling verleend op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO, teneinde het bouwplan toch mogelijk te maken.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling, heeft miskend dat hij een zwaarwegend belang heeft bij het behoud van zijn huidige terras. Daarnaast heeft de rechtbank volgens [appellant] miskend dat het college jegens hem handelt in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Aan hem is in zijn vergunning op grond van de Drank- en Horecawet namelijk toegezegd dat de oppervlakte van zijn terras 52 m² bedraagt.
2.2.1. Het beslissen op een verzoek om vrijstelling krachtens artikel 19 van de WRO betreft een discretionaire bevoegdheid van - in dit geval - het college, waarbij de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen dat hij zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit op het verzoek heeft kunnen komen.
2.2.2. Volgens het besluit van 31 juli 2008 dat overigens, anders dan [appellant] meent, niet direct tot gevolg heeft dat hij zijn eigen terras dient te verplaatsen omdat het enkel betrekking heeft op het bouwplan van Grand Café Double Dutch (hierna: Double Dutch), stelt het college zich op het standpunt dat met het realiseren van het bouwplan op de wijze zoals dit voor Double Dutch is vergund, de toegankelijkheid voor het publiek ter plaatse verbetert. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college dit standpunt in het besluit op bezwaar deugdelijk heeft gemotiveerd.
Daarnaast heeft de rechtbank in de door [appellant] aangevoerde belangen terecht geen grond gezien voor het oordeel dat deze zwaarder zouden moeten wegen, dan het belang dat is gediend bij realisering van dit bouwplan, te weten een betere toegankelijkheid voor het publiek, met name ook voor minder validen. In dit verband heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook de omstandigheid dat de effectieve oppervlakte van het terras van [appellant] iets zal afnemen als gevolg van de in het bouwplan voorziene inrichting en looproute, niet een zodanig zwaarwegend belang vormt.
Hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de door hem gestelde strijd met het vertrouwensbeginsel en/of het rechtszekerheidsbeginsel, is een herhaling van hetgeen hij hierover in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank hierop ingegaan en tot het oordeel gekomen dat hetgeen [appellant] ter zake heeft aangevoerd, geen grond biedt voor het oordeel dat sprake is van strijd met de genoemde beginselen. [appellant] heeft in hoger beroep geen redenen aangevoerd waarom de door de rechtbank gegeven weerlegging van de desbetreffende beroepsgronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling ziet in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010