200907772/2/R3.
Datum uitspraak: 28 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Boxmeer,
verweerder.
Bij besluit van 16 juli 2009 heeft de raad van de gemeente Boxmeer (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2009, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 januari 2010, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, werkzaam bij milieuadviesbureau Het Groene Schild, alsmede de raad, vertegenwoordigd door drs. Tolkamp en M.M.L. van Lankvelt, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] betoogt dat de op het perceel [locatie] geëxploiteerde nertsenhouderij thans voor de eerste maal planologisch wordt toegestaan. Hij wijst er in dit verband op dat het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied 1997 (hierna: het voorheen geldende plan) ter plaatse geen veestallen ten behoeve van een intensieve veehouderij toestond. Voormelde nieuwe situatie verdraagt zich volgens [verzoeker] niet met het reconstructieplan Peel en Maas waarin staat vermeld dat nieuwe bouwblokken voor intensieve veehouderijen in verwevingsgebieden niet zijn toegestaan.
2.3. De raad heeft er op gewezen dat sinds jaren pelsdieren op het perceel [locatie] worden gehouden. Deze bestaande situatie was volgens de raad niet in strijd met het voorheen geldende plan, aangezien nertsenhouderijen in dit plan niet als intensieve veehouderijen werden aangemerkt.
2.4. De kaart van het voorheen geldende plan kende aan het perceel [locatie] uitsluitend de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" toe. Vast staat dat uit de voorschriften van het voorheen geldende plan volgde dat op de gronden met deze bestemming het bouwen van veestallen - ten behoeve van de intensieve veehouderij - niet was toegestaan. Onder intensieve veehouderij werd blijkens artikel 1, sub 40, van de voorschriften van het voorheen geldende plan verstaan de agrarische bedrijfstak, waarbij de bedrijfsuitoefening in hoofdzaak niet functioneel aan de grond gebonden was, omvattende in ieder geval het houden van mestvarkens, mestkalveren, slachtkuikens, leghennen en overig (slacht)pluimvee.
2.5. Artikel 1, sub 40, van de voorschriften van het voorheen geldende plan bevatte, gelet op daarin opgenomen woorden 'in ieder geval', geen limitatieve opsomming van soorten dieren waarop het begrip intensieve veehouderij betrekking had. Nertsenhouderijen konden daarom worden aangemerkt als intensieve veehouderijen als bedoeld in de voorschriften van het voorheen geldende plan. Nu het voorheen geldende plan op het perceel [locatie] het bouwen van veestallen ten behoeve van een intensieve veehouderij niet toestond, is naar het oordeel van de voorzitter niet uitgesloten dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het bestreden besluit de nertsenhouderij op het perceel [locatie] voor de eerste maal planologisch mogelijk maakt en dat in zoverre, in juridisch opzicht, sprake is van een nieuwe situatie. Een motivering van de raad in hoeverre deze nieuwe situatie zich verdraagt met het reconstructieplan Peel en Maas ontbreekt tot dusverre. Gezien het voorgaande is bij de voorzitter twijfel blijven bestaan of het plandeel met de detailbestemming "Agrarische bedrijven" en de aanduiding "intensieve veehouderij" dat betrekking heeft op het perceel [locatie] in de bodemprocedure stand zal houden.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Boxmeer van 16 juli 2009, voor zover het het plandeel met de detailbestemming "Agrarische bedrijven" en de aanduiding "intensieve veehouderij" dat betrekking heeft op het perceel [locatie] te [plaats], betreft;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Boxmeer tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 916,85 (zegge: negenhonderdzestien euro en vijfentachtig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Boxmeer aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Jansen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2010