ECLI:NL:RVS:2010:BL1843

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904305/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • S. Bechinka
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan herziening Hemelum en hobbymatig gebruik paardenbak

Op 3 februari 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Correctieve en partiële herziening van het bestemmingsplan Hemelum". De raad van de gemeente Nijefurd had op 24 maart 2009 dit bestemmingsplan vastgesteld, waarin een juridisch-planologische mogelijkheid werd gecreëerd voor een bestaande paardenbak voor hobbymatig gebruik. Tegen dit besluit heeft een appellant, wonend in de gemeente Nijefurd, beroep ingesteld. Hij betoogde dat de raad ten onrechte de aanduiding "paardenbak toegestaan" had toegekend, omdat dit zou leiden tot onevenredige hinder voor zijn woon- en leefklimaat. De appellant stelde dat de paardenbak, gelegen op een afstand van negen meter van zijn perceelsgrens, intensief werd gebruikt en dat dit hinder veroorzaakte in de vorm van geur, stof, geluid en ongedierte.

De raad van de gemeente Nijefurd verdedigde het besluit door te stellen dat het gebruik van de paardenbak beperkt was tot hobbymatig gebruik en dat dit geen onevenredige afbreuk deed aan de woonfunctie in de nabijheid. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2010, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De Afdeling oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de beperking tot hobbymatig gebruik voldoende was gewaarborgd en dat er geen ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat zou ontstaan. De Afdeling concludeerde dat het bestreden besluit niet in strijd was met het recht en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede ruimtelijke ordening en de afweging van belangen tussen hobbymatig gebruik van een paardenbak en de woonfunctie van omwonenden. De Afdeling oordeelde dat de raad bij de afweging van deze belangen een juiste beslissing had genomen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200904305/1/R3.
Datum uitspraak: 3 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Nijefurd,
en
de raad van de gemeente Nijefurd,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft de raad van de gemeente Nijefurd (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Correctieve en partiële herziening van het bestemmingsplan Hemelum" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partijen] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda, en de raad, vertegenwoordigd door H.G.J. Woltjer, ambtenaar in dienst van de gemeente Nijefurd, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Hemelum". Het plan voorziet, voor zover van belang, in de juridisch-planologische mogelijkheid voor een bestaande paardenbak voor eigen hobbymatig gebruik op het plandeel met de bestemming "Cultuurgrond" en de aanduiding "paardenbak toegestaan" ter plaatse van de Abt Aggawei (hierna: het perceel).
2.1.1. Bij uitspraak van 1 november 2006, zaak nr.
200601700/1, heeft de Afdeling het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 17 januari 2006 omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan "Hemelum" vernietigd wat betreft de goedkeuring van de aanduiding "paardenbak toegestaan" op het plandeel met de bestemming "Cultuurgrond" ter plaatse van de Abt Aggawei. Daartoe heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:
"2.6. De Afdeling stelt vast dat, anders dan verweerder en gemeenteraad kennelijk menen, gelet op de doeleindenomschrijving in artikel 12.1. van de planvoorschriften, bedrijfsmatig gebruik van de paardenbak, met de daarbij behorende bouwwerken, zoals lichtmasten, niet is uitgesloten. Voor het standpunt van de gemeenteraad dat binnen deze doeleindenomschrijving geen bedrijfsmatig gebruik mogelijk is, is naar het oordeel van de Afdeling dan ook geen grond. De Afdeling ziet niet in waarom aan de mededeling van het gemeentebestuur dat zal worden opgetreden, indien wordt overgegaan tot bedrijfsmatig gebruik van de paardenbak, de door verweerder gewenste waarde kan worden gehecht, nu de doeleindenomschrijving in artikel 12.1. immers niet aan bedrijfsmatig gebruik in de weg staat, zodat het in artikel 12.4.1. van de planvoorschriften neergelegde algemeen gebruiksverbod hier geen uitkomst biedt. In artikel 12.4.2. van de planvoorschriften is bedrijfsmatig gebruik van de paardenbak evenmin expliciet genoemd als met de bestemming strijdig gebruik.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gebruik beperkt zal blijven tot het hobbymatig houden van twee paarden. In dat verband is voorts de stelling van verweerder dat de VNG-brochure niet van toepassing is omdat deze ziet op bedrijfsmatig gebruik (manege) onvoldoende gemotiveerd.
Voor zover verweerder, in navolging van de gemeenteraad, het standpunt heeft ingenomen dat het hobbymatig gebruik van de paardenbak impliciet is geregeld omdat, gelet op de omvang en de ligging van de betrokken gronden, ter plaatse geen reëel bedrijf gevestigd zou kunnen worden, overweegt de Afdeling, dat wat daar van zij, dit niet wegneemt dat bedrijfsmatig gebruik van de paardenbak, ook door een elders gevestigde manege, niet is uitgesloten.
Het vorenstaande brengt mee dat de weerlegging van de gemeenteraad en verweerder van het betoog van appellant met betrekking tot de door hem gevreesde hinder ten gevolge van de paardenbak tekortschiet, omdat in de belangenafweging hieromtrent is uitgegaan van hobbymatig gebruik en niet van mogelijk bedrijfsmatig gebruik.
2.7. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit, wat betreft de goedkeuring van de aanduiding "paardenbak toegestaan" op het plandeel met de bestemming "Cultuurgrond", ter plaatse van de Abt Aggawei, wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd."
2.1.2. Naar aanleiding van voornoemde uitspraak heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân bij besluit van 28 november 2006 alsnog goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan "Hemelum" voor zover het gaat om de aanduiding "paardenbak toegestaan". Bij het besluit van 24 maart 2009 heeft de raad beoogd tegemoet te komen aan de uitspraak van de Afdeling en het heroverwegingsbesluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân.
2.2. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte de aanduiding "paardenbak toegestaan" aan het perceel heeft toegekend. Daartoe voert hij aan dat onvoldoende aan zijn bezwaren tegemoet is gekomen door bedrijfsmatig gebruik uit te sluiten. Ook hobbymatig gebruik van de paardenbak leidt tot onevenredige hinder, zodat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, aldus [appellant]. De paardenbak betreft een omheinde zandbak waarin paarden intensief worden beleerd, hetgeen leidt tot hinder in de vorm van geur, stof, geluid en ongedierte, aldus [appellant]. Hij stelt dat de paardenbak op een afstand van negen meter van zijn perceelsgrens en vijftien meter van zijn voorgevel is gelegen. Voorts voert [appellant] aan dat de paardenbak, met een oppervlakte van 750 m2, aan de eisen voor een professionele paardenbak voldoet, zodat gebruik met een omvang alsof het bedrijfsmatig is, niet is uitgesloten. Ter zitting werpt [appellant] nog de vraag op waarom de paardenbak niet nabij de woning van de eigenaar van de paardenbak is bestemd.
2.3. De raad betoogt dat de paardenbak, nu deze slechts hobbymatig mag worden gebruikt, geen onevenredige afbreuk doet aan de in de directe nabijheid gelegen woonfunctie. Daartoe voert de raad aan dat er, mede door de overwegend zuidwestelijke tot westelijke windrichting, nauwelijks sprake is van overlast in de vorm van geur, stof en geluid. Voorts wordt stofhinder voorkomen door een tussengelegen groenstrook en het gebruik van speciaal zand en snippers in de paardenbak, aldus de raad. Voorts voert de raad aan dat de hinder de overlast die kan worden veroorzaakt door andere hobby's, uitgevoerd binnen een woonfunctie, niet overstijgt.
2.4. Ingevolge artikel 12.1 van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Cultuurgrond" en de aanduiding "paardenbak toegestaan" bestemd voor een paardenbak voor eigen hobbymatig gebruik. Uit artikel 12.4.2, aanhef en onder f, volgt dat tot een gebruik strijdig met deze bestemming in ieder geval wordt gerekend het bedrijfsmatig gebruik van een paardenbak, waaronder in ieder geval wordt verstaan het (aanbieden van het) tegen betaling beschikbaar stellen van de paardenbak ten behoeve van derden.
2.5. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beperking tot hobbymatig gebruik voldoende is gewaarborgd. In dat verband wordt overwogen dat het gebruik ingevolge artikel 12.1 van de planregels is beperkt tot eigen en hobbymatig gebruik. Voorts heeft de raad ter zitting onweersproken gesteld dat het hobbymatig gebruik van de paardenbak beperkt blijft tot twee á drie paarden. Mocht het gebruik het eigen en hobbymatig karakter overstijgen, dan kan om handhaving worden verzocht.
2.5.1. De afstand tot de woning van [appellant] is, mede gelet op de beperking tot hobbymatig gebruik, de tussengelegen groenstrook en het gebruik van speciaal zand en snippers in de paardenbak ter voorkoming van stofhinder, niet zodanig kort dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat zal ontstaan. Bovendien is een paardenbak voor hobbymatig gebruik niet ongebruikelijk, gelet op de aard van het gebied. Met betrekking tot de door [appellant] voorgestane alternatieve locatie nabij de woning van de eigenaar van de paardenbak, overweegt de Afdeling dat de raad in redelijkheid voor de voorziene locatie heeft kunnen kiezen. Daarbij wordt overwogen dat het plan ziet op de legalisering van een bestaande paardenbak. De conclusie is dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad bij de afweging van de belangen een groter gewicht had moeten toekennen aan het belang van [appellant] dan aan het belang van de paardenbak.
2.5.2. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanduiding strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010
371-635.