200903411/1/H3.
Datum uitspraak: 3 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 31 maart 2009 in zaak nr. 08/1055 in het geding tussen:
de minister van Justitie.
Bij besluit van 7 november 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) geweigerd de aanvraag van [appellante] om wijziging van de geslachtsnaam van haar minderjarige kinderen [kind A] en [kind B] in "[appellante]" voor inwilliging in aanmerking te doen komen.
Bij besluit van 14 maart 2008 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2009, waar [appellante], bijgestaan door mr. Z.M. Alaca, advocaat te Venlo, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:7, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
Ingevolge het vijfde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
Ingevolge artikel 1:245, eerste lid, staan minderjarigen onder gezag.
Ingevolge het tweede lid wordt onder gezag verstaan ouderlijk gezag dan wel voogdij.
Ingevolge het derde lid wordt ouderlijk gezag door de ouders gezamenlijk of door één ouder uitgeoefend.
Ingevolge het vierde lid heeft het gezag betrekking op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte.
Ingevolge artikel 1:251, tweede lid, ten tijde van belang, blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, dit gezag gezamenlijk uitoefenen, tenzij de rechter op verzoek van de ouders of een van hen in het belang van het kind bepaalt dat het gezag over een kind of de kinderen aan een van hen alleen toekomt.
Ingevolge artikel 1:253a, eerste lid, kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Ingevolge artikel 1:253i, eerste lid, voeren de ouders in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening gezamenlijk het bewind over het vermogen van het kind en vertegenwoordigen zij gezamenlijk het kind in burgerlijke handelingen, met dien verstande dat een ouder alleen, mits niet van bezwaren van de andere ouder is gebleken, hiertoe ook bevoegd is.
Ingevolge het tweede lid is artikel 1:253a van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in plaats van 'de rechtbank' wordt gelezen de 'kantonrechter'.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit geslachtsnaamswijziging (hierna: het Besluit) wordt op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, of, indien de naam van een overleden ouder wordt verzocht, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger, de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder c, wordt het verzoek afgewezen indien een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij deze minderjarige bij zijn instemming blijft.
2.2. De minister heeft aan de in bezwaar gehandhaafde weigering ten grondslag gelegd dat [appellante] het verzoek om geslachtsnaamswijziging van haar minderjarige kinderen onbevoegd heeft gedaan en dat gelet daarop niet aan een toetsing aan de in het Besluit gestelde vereisten wordt toegekomen. Daarbij heeft de minister in aanmerking genomen dat [appellante] met haar ex-echtgenoot gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uitoefent, hetgeen betekent dat zij de kinderen gezamenlijk vertegenwoordigen. Het verzoek is echter slechts door [appellante] gedaan. Omdat gebleken is dat de ex-echtgenoot daartegen bedenkingen heeft is [appellante] gelet op het bepaalde in artikel 1:253i, eerste lid, van het BW onbevoegd de kinderen alleen te vertegenwoordigen.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank door te overwegen dat niet aan het bepaalde in artikel 3 van het Besluit wordt toegekomen omdat deze bepaling eerst aan de orde komt indien het verzoek om geslachtsnaamswijziging door een daartoe bevoegd persoon of daartoe bevoegde personen wordt ingediend, voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat zij ook zonder toestemming van haar ex-echtgenoot bevoegd is het verzoek te doen, omdat zij ook met het ouderlijk gezag over haar minderjarige kinderen is belast. Verder betoogt zij dat de rechtbank heeft miskend dat het Besluit een algemeen verbindend voorschrift is, dat had moeten worden toegepast en dat aan het bepaalde in artikel 3 daarvan wordt voldaan, omdat beide minderjarige kinderen ouder dan twaalf jaar zijn en bij hun instemming zijn gebleven.
2.4. Het betoog faalt. Uit het bepaalde in artikel 1:7, eerste lid, van het BW volgt dat de wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige om geslachtsnaamswijziging kan verzoeken. Niet in geschil is dat [appellante] en haar ex-echtgenoot ten tijde van belang gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen uitoefenden. Uit het bepaalde in artikel 1:253i, eerste lid, van het BW volgt dat in een dergelijk geval een ouder ook alleen bevoegd is een minderjarig kind te vertegenwoordigen indien niet is gebleken dat de andere ouder daartegen bezwaren heeft. Gelet op het feit dat gebleken is dat de ex-echtgenoot van [appellante] bezwaren heeft tegen de geslachtsnaamswijziging is niet voldaan aan de in het BW gestelde eisen van wettelijke vertegenwoordiging. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat [appellante] onbevoegd was het verzoek tot geslachtsnaamswijziging alleen in te dienen en dat gelet daarop aan het antwoord op de vraag of aan het in artikel 3 van het Besluit vermelde wordt voldaan, niet wordt toegekomen.
Overigens wijst de Afdeling op de artikelen 1:253a en 1:253i, tweede lid, van het BW die een voorziening bieden voor geschillen die zich in het kader van de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag tussen ouders kunnen voordoen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken van een beslissing als bedoeld in deze bepalingen op grond waarvan [appellante] gemachtigd zou zijn ook bij onthouding van instemming van de ex-echtgenoot een bevoegd verzoek te doen als bedoeld in artikel 1:7, eerste lid, van het BW en artikel 3, eerste lid, van het Besluit.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Graat
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010