200904740/1/V6.
Datum uitspraak: 3 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot 1] en [vennoot 2], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 juni 2009 in zaak nr. 08/7659 in het geding tussen:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 5 juni 2008 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) aan [appellante] een boete opgelegd van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 26 september 2008 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2009, hoger beroep ingesteld. Dit stuk is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar vennoot [vennoot 1], en de minister, vertegenwoordigd door mr. S. Smit, werkzaam bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265), op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de Wav, wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
2.2. Het door inspecteurs van de Arbeidsinspectie op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 20 mei 2008 (hierna: het boeterapport) vermeldt dat [appellante] op 18 oktober 2007 een vreemdeling van Indiase nationaliteit (hierna: de vreemdeling) arbeid heeft laten verrichten. De vreemdeling verrichtte arbeid bestaande uit het bedienen van klanten door het pakken van snoep uit een grootverpakking en dit aan klanten aan te reiken, zonder dat hij gerechtigd was tot het verrichten van arbeid, aldus het boeterapport.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het handelen van de vreemdeling in dit geval niet als arbeid in de zin van de Wav kan worden aangemerkt. Volgens [appellante] heeft de rechtbank niet onderkend dat [appellante] een zelfbedieningszaak is. Indien het oordeel van de rechtbank juist is, zou in een dergelijke supermarkt elke klant die voor een andere klant een product pakt of aanreikt, dit ten behoeve van de eigenaar van de supermarkt doen, zodat die eigenaar in al die situaties als werkgever van de desbetreffende klant moet worden aangemerkt. Volgens [appellante] moet een dergelijk handelen niet worden gezien als arbeid, maar veeleer als dienst van de ene klant voor de andere.
2.4. Dit betoog leidt niet tot het daarmee beoogde doel. Door [appellante] is niet bestreden dat het in het boeterapport geconstateerde handelen, dat op zichzelf past binnen de normale bedrijfsvoering van [appellante], op uitdrukkelijk verzoek van [vennoot 1] is verricht, terwijl de vreemdeling achter de niet voor het winkelend publiek toegankelijke toonbank stond. Het is ten behoeve van [appellante] verricht.
Daarom moet dit handelen worden gekwalificeerd als arbeid als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚van de Wav. Omdat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr.
200700303/1) volgt dat aard, duur en omvang daarvan voor het werkgeversbegrip van de Wav niet van belang zijn, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellante] door de minister terecht als werkgever in de zin van de Wav is aangemerkt en heeft gehandeld in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010