ECLI:NL:RVS:2010:BL1858

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904740/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • H.W. Groeneweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een boete van € 8.000,00 die door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete werd opgelegd op 5 juni 2008, nadat inspecteurs van de Arbeidsinspectie op 18 oktober 2007 hadden vastgesteld dat [appellante] een vreemdeling van Indiase nationaliteit arbeid had laten verrichten zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning. De minister verklaarde het bezwaar van [appellante] tegen deze boete ongegrond op 26 september 2008, waarna [appellante] in beroep ging bij de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank verklaarde het beroep op 17 juni 2009 ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State, ingediend op 2 juli 2009.

Tijdens de zitting op 23 december 2009 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door haar vennoot [vennoot 1] en de minister door mr. S. Smit. [appellante] betoogde dat het handelen van de vreemdeling niet als arbeid in de zin van de Wav kon worden aangemerkt, omdat het zou gaan om een zelfbedieningszaak. De Raad van State oordeelde echter dat het handelen van de vreemdeling, dat op verzoek van [vennoot 1] was verricht, wel degelijk als arbeid moest worden gekwalificeerd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellante] terecht als werkgever in de zin van de Wav was aangemerkt.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 3 februari 2010.

Uitspraak

200904740/1/V6.
Datum uitspraak: 3 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot 1] en [vennoot 2], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 juni 2009 in zaak nr. 08/7659 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2008 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) aan [appellante] een boete opgelegd van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 26 september 2008 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2009, hoger beroep ingesteld. Dit stuk is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar vennoot [vennoot 1], en de minister, vertegenwoordigd door mr. S. Smit, werkzaam bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265), op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de Wav, wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
2.2. Het door inspecteurs van de Arbeidsinspectie op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 20 mei 2008 (hierna: het boeterapport) vermeldt dat [appellante] op 18 oktober 2007 een vreemdeling van Indiase nationaliteit (hierna: de vreemdeling) arbeid heeft laten verrichten. De vreemdeling verrichtte arbeid bestaande uit het bedienen van klanten door het pakken van snoep uit een grootverpakking en dit aan klanten aan te reiken, zonder dat hij gerechtigd was tot het verrichten van arbeid, aldus het boeterapport.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het handelen van de vreemdeling in dit geval niet als arbeid in de zin van de Wav kan worden aangemerkt. Volgens [appellante] heeft de rechtbank niet onderkend dat [appellante] een zelfbedieningszaak is. Indien het oordeel van de rechtbank juist is, zou in een dergelijke supermarkt elke klant die voor een andere klant een product pakt of aanreikt, dit ten behoeve van de eigenaar van de supermarkt doen, zodat die eigenaar in al die situaties als werkgever van de desbetreffende klant moet worden aangemerkt. Volgens [appellante] moet een dergelijk handelen niet worden gezien als arbeid, maar veeleer als dienst van de ene klant voor de andere.
2.4. Dit betoog leidt niet tot het daarmee beoogde doel. Door [appellante] is niet bestreden dat het in het boeterapport geconstateerde handelen, dat op zichzelf past binnen de normale bedrijfsvoering van [appellante], op uitdrukkelijk verzoek van [vennoot 1] is verricht, terwijl de vreemdeling achter de niet voor het winkelend publiek toegankelijke toonbank stond. Het is ten behoeve van [appellante] verricht.
Daarom moet dit handelen worden gekwalificeerd als arbeid als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚van de Wav. Omdat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr.
200700303/1) volgt dat aard, duur en omvang daarvan voor het werkgeversbegrip van de Wav niet van belang zijn, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellante] door de minister terecht als werkgever in de zin van de Wav is aangemerkt en heeft gehandeld in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010
32-572.