ECLI:NL:RVS:2010:BL1859

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905672/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • H.W. Groeneweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie op basis van openbare orde en gedrag

In deze zaak heeft de Raad van State op 3 februari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar verzoek om naturalisatie door de minister van Justitie. Het verzoek was afgewezen op basis van ernstige vermoedens dat [appellante] een gevaar voor de openbare orde oplevert, zoals vastgelegd in artikel 9 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De minister had eerder, op 26 maart 2008, het verzoek om naturalisatie afgewezen en dit besluit was door de rechtbank Groningen op 22 juni 2009 bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat er ernstige vermoedens bestonden over het gedrag van [appellante].

De Raad van State heeft in zijn overwegingen de Handleiding RWN 2003 geraadpleegd, waarin wordt gesteld dat een verzoek om naturalisatie kan worden afgewezen indien er serieuze verdenkingen bestaan dat de verzoeker een misdrijf heeft gepleegd. In dit geval was er sprake van een voorwaardelijk sepot van een strafzaak tegen [appellante], die op 31 januari 2008 een waarschuwing had gekregen voor overtreding van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank had onbestreden overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat er ernstige vermoedens bestonden dat [appellante] een gevaar voor de openbare orde opleverde.

[appellante] voerde aan dat haar geen verwijt kon worden gemaakt voor de overtreding, omdat zij in paniek was vergeten een artikel terug te leggen tijdens het winkelen. De Raad van State oordeelde echter dat deze omstandigheid niet bijzonder genoeg was om van het beleid af te wijken. De rechtbank had terecht overwogen dat de psychische gesteldheid van [appellante] al in het strafrechtelijk traject was betrokken en dat dit niet leidde tot een afwijking van het beleid. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200905672/1/V6.
Datum uitspraak: 3 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 22 juni 2009 in zaak nr. 09/36 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2008 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) een verzoek van [appellante] om verlening van het Nederlanderschap afgewezen.
Bij besluit van 10 december 2008 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 juni 2009, verzonden op 26 juni 2009, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 augustus 2009. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, voor zover thans van belang, een verzoek om naturalisatie afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, de volksgezondheid of de veiligheid van het Koninkrijk.
2.2. Volgens de Handleiding RWN 2003 (hierna: de Handleiding) wordt een verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor de openbare orde onder meer afgewezen, indien er op het moment van de indiening van het verzoek of de beslissing daarop serieuze verdenkingen bestaan dat de verzoeker een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen. Van een serieuze verdenking is onder meer sprake indien de verzoeker zich nog in de proeftijd bevindt. Een proeftijd kan onder meer aan een voorwaardelijk sepot worden verbonden. Met een voorwaardelijk sepot is er nog geen einde aan de zaak gekomen. Het Openbaar Ministerie ziet slechts af van strafvervolging, indien aan (een) bepaalde voorwaarde(n) wordt voldaan. Indien aan die voorwaarden niet wordt voldaan, kan alsnog tot dagvaarding worden overgegaan en kan het misdrijf alsnog leiden tot een sanctie. De voorwaardelijk geseponeerde zaak lijkt in dier voege op een openstaande strafzaak en wordt bij verzoek om naturalisatie op vergelijkbare wijze beoordeeld. Omdat strafvervolging en -oplegging niet zijn uitgesloten, dient de verzoeker eerst de proeftijd af te wachten. Voorwaardelijke sepots leiden niet tot afwijzing van het verzoek om naturalisatie, mits aan de voorwaarden van het sepot is voldaan en de proeftijd is verstreken. Indien een misdrijf voorwaardelijk is geseponeerd, dient altijd de proeftijd te worden afgewacht. Als de verzoeker nog in de proeftijd zit, dient hij te worden geadviseerd te wachten met de indiening van het verzoek om naturalisatie totdat de proeftijd is verstreken. Indien hij er niettemin op staat het verzoek in te dienen en de proeftijd is nog niet verstreken, dan wordt het verzoek afgewezen. Pas als de proeftijd is verstreken en aan de voorwaarden is voldaan, kan - achteraf - worden vastgesteld dat het vermeende misdrijf niet tot een sanctie heeft geleid en dat er ook geen rehabilitatietermijn is aangevangen, aldus de Handleiding.
Volgens de Handleiding is het in zeer bijzondere gevallen mogelijk dat een verzoek dat op grond van het beleid moet worden afgewezen, toch moet worden ingewilligd. Voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is het van het grootste belang dat niet snel van het beleid wordt afgeweken en moet zeer grote terughoudendheid worden betracht. Als niet bijzonder worden onder meer omstandigheden die hebben geleid of bijgedragen tot het misdrijf, aangemerkt, aangezien die, voor zover zij als verzachtende omstandigheden hebben te gelden, door de strafrechter bij diens oordeel zijn betrokken, aldus de Handleiding.
2.3. In het justitieel documentatiesysteem is vermeld dat een officier van justitie [appellante] op 31 januari 2008 een schriftelijke waarschuwing heeft gegeven wegens overtreding van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht en deze zaak voorwaardelijke heeft geseponeerd met een proeftijd van 1 februari 2008 tot 1 februari 2010.
De rechtbank heeft onbestreden overwogen dat, samengevat weergegeven, de minister zich in het besluit van 10 december 2008 terecht op het standpunt heeft gesteld dat gelet op het in 2.1 vermelde beleid in beginsel ernstige vermoedens bestaan dat [appellante] een gevaar voor de openbare orde oplevert.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, samengevat weergegeven, de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante] aangevoerde omstandigheid, dat haar van de overtreding van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht geen verwijt kan worden gemaakt, nu zij in paniek is vergeten bij het winkelen een artikel terug te leggen, niet dusdanig bijzonder is dat die tot afwijking van voormeld beleid zou kunnen nopen. Daartoe voert zij aan dat pas in de onderhavige procedure aan de schuldvraag kan worden toegekomen, omdat zij tegen het voorwaardelijk sepot geen rechtsmiddel kon instellen.
2.4.1. In het justitieel documentatiesysteem is vermeld dat de strafzaak voorwaardelijk is geseponeerd vanwege de gezondheidstoestand van [appellante]. De psychische gesteldheid van [appellante], waarin zij de overtreding heeft begaan, is derhalve wel in het strafrechtelijk traject betrokken. Reeds hierom heeft de rechtbank, in het licht van het in 2.1 vermelde beleid, terecht overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante] aangevoerde omstandigheid, dat haar van de overtreding van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht geen verwijt kan worden gemaakt, niet dusdanig bijzonder is dat die tot afwijking van het in de Handleiding neergelegde beleid noopt.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010
32-485.