200904447/1/H2.
Datum uitspraak: 3 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 maart 2009 in zaak nr. 08/ 964 in het geding tussen:
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Bij besluit van 20 september 2007 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) het verzoek van [appellant] om aanwijzing van het pand [locatie] te [plaats], gemeente Gulpen-Witte, (hierna: het pand) als beschermd monument afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2008 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 maart 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2009, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem heeft een reactie ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend. Dit is in kopie aan de andere partij toegestuurd.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2010, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A. Valkenburgt, werkzaam bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, sub 1, van de Monumentenwet 1988 - zoals dat gold ten tijde van belang -, worden onder monumenten verstaan alle vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken, die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde
Ingevolge artikel 3, eerste lid - zoals dat gold ten tijde van belang - kan de minister, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, onroerende monumenten als beschermd monument aanwijzen.
Ingevolge het tweede lid - zoals dat gold ten tijde van belang en voor zover hier van belang - vraagt de minister voordat hij ter zake een beschikking geeft advies aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het monument is gelegen.
Ingevolge het zesde lid - zoals dat gold ten tijde van belang en voor zover hier van belang - beslist de minister nadat hij de Raad voor cultuur heeft gehoord.
Bij besluit van 13 juni 2007 (Stcrt. 2007, 116) heeft de staatssecretaris de Tijdelijke beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten 2006 (hierna: de Beleidsregel) vastgesteld. Deze is op 1 juli 2007 in werking getreden.
Volgens artikel 2 van de Beleidsregel wijst de minister geen monumenten, als bedoeld in artikel 1, onder b, sub 1, van de Monumentenwet 1988, aan die zijn vervaardigd vóór 1940.
2.2. Het pand dateert uit de late achttiende eeuw en is uitgebreid en gewijzigd in 1861, 1880, 1898 en 1930. Gelet hierop stond artikel 2 van de Beleidsregel aan aanwijzing ervan tot beschermd monument in de weg. In geschil is of de minister met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht van de beleidsregel diende af te wijken.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het voortbestaan van het pand wordt bedreigd door plannen van de gemeente Gulpen-Wittem voor de herinrichting van het centrum. Hij voert daartoe aan dat het advies van het college van burgemeester en wethouders over zijn verzoek om aanwijzing van zijn pand als beschermd monument van die plannen geen melding maakt, zodat de minister ten onrechte van de juistheid van dat advies is uitgegaan.
2.4. Dit betoog faalt. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat het pand, gelet op de adviezen van het college van burgemeester en wethouders van 1 maart 2007 en van de Raad voor cultuur van 10 juli 2007 alsmede het nadere onderzoek van de Rijksdienst archeologie, cultuurlandschap en monumenten van 28 januari 2008, geen topmonument is en evenmin van rijksbelang en dat de minister zich reeds daarom op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich geen bijzonder geval voordoet dat noopt tot afwijking van de Beleidsregel. Met juistheid heeft de rechtbank daarbij in aanmerking genomen dat het pand begin jaren '90 van de vorige eeuw niet is geselecteerd en aangewezen als rijksmonument naar aanleiding van het zogenoemde Monumenten Inventarisatie Project, waarbij per gemeente de waardevolle gebouwen en andere objecten zijn geïnventariseerd. Het door [appellant] overgelegde rapport van Coen Eggen van maart 2006 maakt het voorgaande niet anders aangezien daarin voornamelijk de lokale waarde van het pand tot uitdrukking komt. Terecht heeft de rechtbank voorts overwogen dat de minister in de omstandigheid dat het pand mogelijk in zijn voortbestaan wordt bedreigd geen grond heeft hoeven vinden voor een andersluidend standpunt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2009