201000114/1/H1 en 201000114/2/H1.
Datum uitspraak: 5 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging Milieudefensie, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 17 november 2009 in zaak nrs. 09/2565 en 09/2566 in het geding tussen:
de vereniging Vereniging Milieudefensie
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.
Bij besluit van 1 september 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (hierna: het college) het projectbesluit "Heliconweg" (hierna: het projectbesluit) genomen.
Bij uitspraak van 17 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter) het door de vereniging Vereniging Milieudefensie (hierna: Milieudefensie) daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Milieudefensie bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 januari 2010.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2009, heeft Milieudefensie de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 januari 2010, waar Milieudefensie, vertegenwoordigd door J. van der Meer, vergezeld door [voorzitter] van de Fietsersbond, afdeling Fryslân, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. J. van der Noord, vergezeld door ing. M.M.P. Numan, ing. R. de Ruiter, G.H. Breukelaar en ing. H.P. Waterlander, allen ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening is opgesteld voor een project ten behoeve van een reconstructie van de Heliconweg te Leeuwarden vanaf de rotonde Snekertrekweg tot aan het Europaplein. Tevens behoort het meest westelijke deel van de Tesselschadestraat tot het project. Het project voorziet onder meer in de aanleg van twee rotondes met dubbele toeleidende rijstroken, zogeheten "turborotondes".
2.3. Milieudefensie betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de voorziene turborotondes gevaar opleveren voor fietsers en voor deze verkeersdeelnemers tevens langere wachttijden veroorzaken. Zij voert voorts aan dat geen noodzaak bestaat voor de aanleg van turborotondes.
2.3.1. De voorzitter stelt vast dat met het project slechts in geringe mate wordt afgeweken van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen. Het projectbesluit is voorts het resultaat van een politiek-bestuurlijke afweging, die door de rechter slechts terughoudend kan worden getoetst.
Het college acht het project noodzakelijk als een van de maatregelen om de bereikbaarheid van de stad te vergroten en de doorstroming van het verkeer op het westelijk deel van de stadsring te verbeteren. De voorzieningenrechter heeft dit terecht niet onredelijk geacht, in aanmerking genomen dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat op de Heliconweg in de huidige situatie met name in de spitsperioden sprake is van stagnerend verkeer. Niet aannemelijk is gemaakt dat het college daarbij niet het door het college gehanteerde verkeersmodel met de daarbij behorende verkeersprognoses als uitgangspunt heeft mogen nemen. Van strijd met gemeentelijke beleid ten aanzien van stimulering van fietsgebruik is ook de voorzitter niet gebleken.
De voorzieningenrechter heeft voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de gevolgen van de aanleg van de turborotondes voor fietsers en hun belangen onvoldoende bij de besluitvorming zijn betrokken. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is bij de vormgeving van de turborotondes zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de richtlijnen van het kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte CROW (hierna: CROW). Ofschoon het volgens deze indicatieve richtlijnen de voorkeur heeft bij turborotondes het fietsverkeer ongelijkvloers af te wikkelen, kan indien voor een tunnel de ruimte ontbreekt voor een gelijkvloerse oversteek worden gekozen. De voorzieningenrechter heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat een fietstunnel ter plaatse ruimtelijk niet inpasbaar is en dat voor de aanleg daarvan gelet op het relatief lage aantal fietsers voorts geen noodzaak bestaat. Daarbij is voorts terecht en op goede gronden overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat de veiligheid voor fietsers niettemin voldoende is gewaarborgd, nu gelijkvloerse fietsoversteken over dubbele rijbanen uitsluitend bij naar de rotondes toeleidende rijstroken zijn voorzien, waar mede door de lagere snelheid van het verkeer een rustiger en overzichtelijker verkeersbeeld bestaat. Daarbij voorziet het ontwerp bij de rotonde bij de Tesselschadestraat voor fietsers in het oversteken van viermaal een enkele rijstrook, ook bij de toeleidende rijstroken. Tussen de rijstroken is een ruime middenberm voorzien. Voorts zijn fietsers overeenkomstig de richtlijnen van CROW uit veiligheidsoverwegingen "uit de voorrang gehouden". Dat de aanleg van de turborotondes voor fietsers tot onacceptabele wachttijden bij het oversteken leidt, is ook de voorzitter niet gebleken.
2.4. Milieudefensie betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het project tot gevolg heeft dat het autoverkeer toeneemt en dat hierdoor klimaatdoelstellingen niet worden gehaald, de luchtkwaliteit verslechtert en geluidhinder voor omwonenden toeneemt.
2.4.1. De voorzieningenrechter heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat aannemelijk is, dat het project zelf een toename van het autoverkeer tot gevolg heeft. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat het project tot gevolg heeft dat door de gemeente gestelde klimaatdoelen niet worden gehaald.
Verder volgt uit de aan het projectbesluit ten grondslag gelegde "Rapportage Luchtkwaliteit Project Stadsring. Herinrichting Heliconweg/Tesselschadestraat" van november 2008 dat als gevolg van het project zowel nu als in de toekomst wordt voldaan aan de normstelling voor luchtkwaliteit. In het betoog van Milieudefensie is geen grond te vinden voor het oordeel dat het college niet van de juistheid van dit rapport heeft mogen uitgaan.
Tenslotte volgt uit aan het besluit ten grondslag gelegd akoestisch onderzoek dat realisering van het project geen reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder oplevert, mits geluidsarm asfalt wordt toegepast. Niet in geschil is dat het project daarin voorziet. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter terecht en op goede gronden overwogen dat ook uit een oogpunt van verkeerslawaai geen belemmeringen bestaan voor de uitvoerbaarheid van het projectbesluit.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd,
2.6. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2010