200905301/1/H3.
Datum uitspraak: 10 februari 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 15 juni 2009 in zaak nr. 08/6323 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal.
Bij besluit van 24 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal (hierna: het college) besloten tot opheffing van de aan [appellante] toegekende gehandicaptenparkeerplaats ter hoogte van de [locatie] te [plaats] (hierna: de gehandicaptenparkeerplaats).
Bij besluit van 13 augustus 2008 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar, dit bezwaar gegrond verklaard wat betreft de motivering en het besluit in stand gelaten onder verwijzing naar de motivering in het advies van de commissie van advies voor bezwaar- en beroepschriften van 23 juli 2008.
Bij uitspraak van 15 juni 2009, verzonden op 18 juni 2009, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellante] ingestelde beroep tegen het besluit van 13 augustus 2008 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende], die door de Afdeling in de gelegenheid is gesteld om op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht als partij aan het geding deel te nemen, heeft een reactie ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2010, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, het college, vertegenwoordigd door mr. N.M. den Hertog, ambtenaar in dienst van de gemeente, en Zonneveld zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge artikel 12, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, moet de verwijdering van het bord E6 als bedoeld in bijlage 1, behorende bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 geschieden krachtens een verkeersbesluit.
2.2. Bij besluit van 13 augustus 2008 heeft het college het besluit van 24 april 2007, onder verwijzing naar de Beleidsregels voor het toekennen van individuele gehandicaptenparkeerplaatsen aan niet-bewoners van Bloemendaal 2007 (hierna: de beleidsregels) gehandhaafd. Nu [appellante] niet op een bij de gemeente geregistreerd woonadres aan de Bloemendaalseweg staat ingeschreven, wordt aan haar geen individuele gehandicaptenparkeerplaats op deze weg toegekend, aldus het college.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat niet zonder meer redelijk is dat het college meer gewicht aan het algemeen belang van het behoud van vrij beschikbare parkeerplaatsen heeft toegekend dan aan het individuele belang van niet-bewoners met een handicap om in hun directe werkomgeving een parkeerplek te hebben. Hierbij is volgens [appellante] van belang dat zij reeds vanaf 1991 over een individuele gehandicaptenparkeerplaats ter hoogte van de [locatie] beschikt, zodat er sprake is van een bestaand recht. Voorts voert zij aan dat op de Bloemendaalseweg, behalve op zaterdagmorgen geen sprake is van parkeerdruk. Ten slotte gaat de rechtbank, door te overwegen dat zij vanuit haar woning winkels en leveranciers kan bezoeken, voorbij aan de extra belasting die dit voor haar meebrengt.
2.3.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot opheffing van de aan [appellante] toegekende gehandicaptenparkeerplaats. Bij het besluit van 13 augustus 2008 is het college op basis van waarnemingen van parkeercontroleurs uitgegaan van een bezettingsgraad van de parkeerplaatsen aan de Bloemendaalseweg van 85%. De enkele ontkenning door [appellante] is onvoldoende om aan te nemen dat dit niet juist is. Gelet op deze bezettingsgraad en het algemene belang, gediend met de vrije beschikbaarheid van parkeerplaatsen, is het niet onredelijk dat het college heeft bezien of handhaving van de aan [appellante] toegekende gehandicaptenparkeerplaats noodzakelijk is. Toen haar in 2006 de gehandicaptenparkeerplaats werd toegewezen woonde zij in Amsterdam en had zij deze parkeerplaats nodig om met de auto van haar woonplaats naar haar werk te kunnen gaan. Inmiddels is [appellante] verhuisd van Amsterdam naar Bloemendaal en woont zij op ongeveer 300 meter van haar werkplek. Zoals ter zitting vastgesteld, heeft zij de gehandicaptenparkeerplaats nu niet meer nodig voor woon-werkverkeer, maar slechts omdat zij zich, naar zij stelt, meermalen per dag voor haar werk moet verplaatsen waarbij zij diverse modeattributen moet meenemen. Het college heeft aan dit belang van [appellante] in redelijkheid minder gewicht mogen toekennen dan aan haar belang dat in 2006 heeft geleid tot toekenning van de gehandicaptenparkeerplaats. Geen grond bestaat daarom voor het oordeel dat het college in de gewijzigde woonsituatie niet in redelijkheid aanleiding heeft mogen zien te besluiten tot opheffing van de individuele gehandicaptenparkeerplaats. Dit geldt te meer nu [appellante] gebruik kan maken van de laad- en losplek aan de overzijde van haar werkplek en zij in een nader stuk en ter zitting bij de Afdeling heeft gesteld dat voldoende gratis parkeermogelijkheid aanwezig is in de directe nabijheid van de Bloemendaalseweg. Het college heeft voor de motivering van het besluit van 13 augustus 2008 mogen aansluiten bij de beleidsregels op grond waarvan [appellante] niet in aanmerking komt voor toekenning van een individuele gehandicaptenparkeerplaats op de Bloemendaalseweg.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2010.