200904911/1/H2.
Datum uitspraak: 10 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 28 mei 2009 in zaak nr. 07/900 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld.
Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld (hierna: het college), voor zover thans van belang, aan [appellanten] € 4.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 december 2005 tot de dag van uitbetaling, aan planschadevergoeding toegekend.
Bij besluit van 4 september 2007 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 mei 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 juli 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellanten] hebben nog nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2010, waar [appellanten], bijgestaan door mr. A.A. Westers, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.A. Vriezema, ambtenaar in dienst van de gemeente, vergezeld van mr. J. Marskamp, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals die gold ten tijde van belang, kent het college van burgemeester en wethouders, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of een wijziging van het planologische regime is opgetreden waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat het eerdere planologische regime betreft niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Dit uitgangspunt geldt evenzeer voor de vaststelling van de eventuele waardevermindering.
2.3. [appellanten], eigenaar van het perceel met woning aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), hebben het college verzocht om vergoeding van planschade die zij stellen te lijden ten gevolge van het bestemmingsplan "Insteekweg Roden".
Dit op 26 november 1998 door raad van de gemeente Noordenveld vastgestelde, op 15 juni 1999 door het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: gedeputeerde staten) goedgekeurde en op 4 januari 2000 in werking getreden plan voorziet in een tracé van een insteekweg. Het tracé van het ten noorden van de Achterste Kamp gelegen deel heeft de bestemming "Wegverkeer", het zuidelijke deel de bestemming "Groen- en verkeerszone en bebouwing".
Voorheen gold op de gronden, gelegen ten noorden van het perceel, op een strook waar thans de insteekweg is aangelegd, het bestemmingsplan "Buitengebieden". Ingevolge dat op 23 december 1973 door de raad van de toenmalige gemeente Roden vastgestelde, op 18 februari 1975 door gedeputeerde staten goedgekeurde en nadien in werking getreden plan hadden die gronden de bestemming "Agrarisch gebied zonder bebouwing" met de aanduiding "Gebied met landschappelijke en, of cultuurhistorische en, of natuurwetenschappelijke waarde".
2.4. Het college heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan de SAOZ. Volgens het aan hem in maart 2006 uitgebrachte advies worden [appellanten] tengevolge van de aanleg van de insteekweg in en rond het perceel in beperkte mate geconfronteerd met het geluid en hinder afkomstig van het verkeer en 's avonds met de koplampen van de auto's die het perceel aanlichten. Daarnaast kan de straatverlichting volgens het advies als hinderlijk worden ervaren. Beide vormen van lichthinder worden op maaiveldniveau beperkt, doordat gedeeltelijk tussen het perceel en de weg een heuvel is aangelegd, die een afschermende werking heeft, met name ten opzichte van het verkeer dat vanuit noordelijke richting naar Roden rijdt. Het uitzicht in noordelijke richting wordt hierdoor tevens gedeeltelijk ontnomen. Anderzijds heeft de heuvel volgens het advies het voordeel dat men minder zicht heeft op de weg en dat deze een positieve invloed heeft op het geluidniveau ter hoogte van het perceel. Door de aanleg van de insteekweg is de rustieke en landelijke ligging aan de achterzijde van het perceel in beperkte mate verminderd. Volgens het advies zijn [appellanten] ten gevolge van de planologische wijziging, met name wegens geluidhinder en enige mate van aantasting van de ligging, in een beperkt nadeliger situatie geraakt, waaruit schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid. Lettend op de uitkomst van de planologische vergelijking acht de SAOZ het nadeel licht. Volgens haar was de waarde van het perceel, voorafgaand aan de planologische mutatie, € 225.000,00 en is de waarde op de in acht te nemen peildatum met € 4.500,00 gedaald.
De SAOZ heeft dit advies aangevuld op 16 mei en 12 oktober 2006 en 19 maart 2007.
Het college heeft al deze adviezen aan het besluit van 4 september 2007 ten grondslag gelegd.
2.5. [appellanten] hebben in beroep een rapport van een deskundige van 26 maart 2008 (hierna: het deskundigenrapport) overgelegd. In het deskundigenrapport zijn de resultaten van een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai ten gevolge van de intussen gerealiseerde insteekweg neergelegd. Volgens het deskundigenrapport is de geluidbelasting vanwege het wegverkeer aan de gevel van de woning van [appellanten] met 10 dB(A) toegenomen.
2.6. [appellanten] betogen dat de rechtbank, door op grond van het deskundigenbericht dat de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) op 17 juli 2008 aan haar heeft uitgebracht te overwegen dat het college zich mocht baseren op de door hem bij de SAOZ ingewonnen adviezen, heeft miskend dat in het bericht van de StAB ten onrechte wordt aangenomen dat er geen correlatie is tussen de waarde van de woning, uitgedrukt in geld en de geluidbelasting aan de gevel van de woning, uitgedrukt in decibels. Volgens [appellanten] is een directe berekening van de waardevermindering van een woning op basis van een prognose van de geluidbelasting en een bepaald schadepercentage per eenheid geluidbelasting een juiste methode om de planschade vast te stellen. In dit verband stellen zij dat het schadepercentage voor de waardevermindering wegens de toename van de geluidbelasting met 10 dB(A) 32,5 bedraagt. Aan de waardevermindering wegens verminderd uitzicht kennen zij een schadepercentage toe van 4. [appellanten] stellen dat de aldus berekende totale waardevermindering € 126.744,00 bedraagt. In de adviezen van de SAOZ is volgens hen dan ook onvoldoende gemotiveerd dat het planologisch nadeel licht is.
2.6.1. De SAOZ is een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade en het college mocht op de door haar uitgebrachte adviezen afgaan, tenzij die onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of daaraan anderszins ernstige gebreken kleven. Niet in geschil is dat in die adviezen de geluidhinder en de vermindering van uitzicht als gevolg van de insteekweg bij de planologische vergelijking en bij de bepaling van de waardevermindering zijn betrokken.
2.6.2. Volgens [appellanten] is in de adviezen van de SAOZ onvoldoende gemotiveerd, wat deze schadefactoren betekenen voor de waardevermindering. Met het deskundigenrapport hebben zij echter niet aannemelijk gemaakt dat de toename van de geluidbelasting op het perceel 10 dB(A) bedraagt. In dat rapport wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de insteekweg 44 dB(A) bedraagt, terwijl deze bij afwezigheid van de insteekweg 41 dB(A) bedroeg. Zoals in het nader advies van de SAOZ van 8 april 2008 met juistheid is opgemerkt, is in het deskundigenrapport, gegeven de daarin vermelde geluidniveaus, geen juiste berekening gemaakt en kan er reeds daarom niet van worden uitgegaan dat de totale geluidbelasting als gevolg van de aanleg van de insteekweg 51 dB(A) bedraagt. In het deskundigenbericht van de StAB is met juistheid uiteengezet dat het deskundigenrapport voor het vaststellen van de omvang van de planschade niet bruikbaar is.
In de door het college gevolgde adviezen van de SAOZ is met betrekking tot de schadefactor geluidhinder uiteengezet dat de 50 dB(A)-contour op 65 m afstand van het perceel is gelegen, terwijl aan de zijde van de Achterstekamp een geluidwal is gerealiseerd en het tracé ter plaatse 0,5 m verdiept is aangelegd. Ter zitting is zijdens het college onweersproken gesteld dat bij het bij de voorbereiding van het bestemmingsplan "Insteekweg Roden" uitgevoerde akoestisch onderzoek en de op grond daarvan vastgestelde 50 dB(A)-contour rekening is gehouden met de geluidwal en de precieze ligging daarvan. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, heeft de rechtbank, gezien de afstand van het perceel tot de 50 dB(A)-contour, terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat zich ter hoogte van het perceel als gevolg van de planologische wijziging meer geluidhinder voordoet dan waarvan de SAOZ is uitgegaan.
Voorts mocht uit haar adviezen worden afgeleid dat geluidhinder slechts één van de schadefactoren is, die in combinatie met andere heeft geleid tot een licht planologisch nadeel, waaruit schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid. In het nader advies van de SAOZ van 19 maart 2007 is in dit verband toegelicht dat het gaat om de totale beleving van de insteekweg ter hoogte van het perceel, gegrond op de mogelijkheden van het bestemmingsplan "Insteekweg Roden" in vergelijking tot de maximale mogelijkheden onder het voorheen geldende planologische regime. Anders dan [appellanten] betogen, bestaat geen grond om rechtstreekse samenhang aan te nemen tussen de waarde van de woning, uitgedrukt in geld en de geluidbelasting aan de gevel van de woning, uitgedrukt in decibels, in die zin dat een redelijk denkende en handelende koper zich laat leiden door de te verwachten in die eenheid uitgedrukte toename van de geluidbelasting. Die toename aan de gevel van een woning is niet in die zin bepalend voor de waardevermindering van die woning, dat de waarde van een woning met een vast percentage per decibel vermindert.
Uit het voorgaande volgt dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat in de adviezen van de SAOZ onvoldoende rekening is gehouden met de schadefactor geluidhinder. In hetgeen [appellanten] voor het overige hebben aangevoerd, heeft de rechtbank evenmin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in die adviezen zozeer onvoldoende is gemotiveerd dat het planologisch nadeel licht is, dat het college daar niet op af mocht gaan.
2.6.3. Voor zover [appellanten] betogen dat de in het door het college gevolgde SAOZ-advies van maart 2006 gestelde waardevermindering onjuist is en onvoldoende is toegelicht, faalt ook dit betoog. Zoals in het deskundigenbericht van de StAB met juistheid is opgemerkt, is in het advies van de SAOZ van maart 2006, aangevuld op 16 mei 2006, de planschade van [appellanten] op een gebruikelijke en algemeen aanvaarde wijze vastgesteld, te weten door de waarde van de woning onmiddellijk vóór en direct na het van kracht worden van het bestemmingsplan "Insteekweg Roden" te taxeren en het verschil tussen die getaxeerde waarden te bepalen. Volgens de nadere adviezen van de SAOZ van 16 mei en 12 oktober 2006 zijn die getaxeerde waarden, naar ter zitting onweersproken is bevestigd, vervolgens geverifieerd aan de hand van verkoopprijzen van vergelijkbare panden rond de in acht te nemen peildatum. In het advies van de SAOZ van 19 maart 2007 is nader toegelicht dat het onder meer de panden Achterste Kamp 27, 15 en 13 betreft. Dat die panden voor dit doel niet vergelijkbaar zijn, hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt. Evenmin hebben zij de door hen gestelde aanzienlijk hogere waarde, onmiddellijk voorafgaande aan de planologische wijziging, aannemelijk gemaakt, nu zij deze niet hebben toegelicht aan de hand van een taxatierapport.
2.7. De beroepsgronden falen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Kessels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2010