ECLI:NL:RVS:2010:BL3360

Raad van State

Datum uitspraak
10 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905235/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan werkgever wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over een boete die de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had opgelegd aan [appellante] wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De minister had op 7 maart 2008 een boete van € 8.000,00 opgelegd aan [appellante] omdat een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning arbeid had verricht in de onderneming van [appellante]. De rechtbank 's-Gravenhage had het beroep van [appellante] tegen de beslissing van de minister ongegrond verklaard, waarna [appellante] in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Wav van toepassing is zoals deze luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009. De Raad heeft verder overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] als werkgever van de vreemdeling kan worden aangemerkt. Dit is gebaseerd op de feiten dat de vreemdeling arbeid heeft verricht in de onderneming van [appellante] en dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de werkzaamheden als vriendendienst heeft verricht. De Raad heeft benadrukt dat voor de kwalificatie als werkgever niet van belang is of er loon is betaald of dat het om hulp ging.

De Raad van State heeft het hoger beroep van [appellante] ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 februari 2010.

Uitspraak

200905235/1/V6.
Datum uitspraak: 10 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 juni 2009 in zaak nr. 08/6047 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2008 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [appellante] een boete opgelegd van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 18 juni 2008 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2010, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. C.F.M. Berkhout, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 18a, eerste lid, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder 1˚, wordt voor de toepassing van het eerste lid met een rechtspersoon gelijkgesteld de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. Het op ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 8 november 2007, met de daarbij behorende bijlagen (hierna: het boeterapport), houdt in dat op 9 augustus 2007 een vreemdeling van Bulgaarse nationaliteit (hierna: de vreemdeling) in de onderneming van [appellante] arbeid heeft verricht, bestaande uit het tezamen met een werknemer van [appellante], te weten [werknemer], vervangen van een distributieriem van een personenauto (hierna: de auto), terwijl hiervoor geen tewerkstellingsvergunning was verleend en deze wel was vereist.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] is aan te merken als werkgever van de vreemdeling in de zin van de Wav. Daartoe voert zij aan dat de vreemdeling niet in opdracht dan wel ten dienste van haar arbeid heeft verricht. De auto was niet van een klant, maar van een kennis van [werknemer]. De vreemdeling, die eveneens een kennis van [werknemer] is, heeft als vriendendienst met het vervangen van de distributieriem geholpen, aldus [appellante].
2.3.1. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 1 en 2 van de Wav (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 13) volgt dat diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever is en dat deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk is voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagverhouding is daarbij niet relevant. Het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 5, blz. 2).
2.3.2. Het boeterapport houdt in dat de vreemdeling de distributieriem van de auto heeft vervangen, terwijl deze zich op een hefbrug in de onderneming van [appellante] bevond. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de auto niet van een klant was. Weliswaar heeft [werknemer] in een in hoger beroep overgelegde verklaring vermeld dat hij de auto van een vriend had geleend om ermee op vakantie te gaan, maar in zijn verklaring die hij op 9 augustus 2007 tegenover een inspecteur van de Arbeidsinspectie heeft afgelegd, heeft hij hier geen melding van gemaakt. Voorts heeft de vreemdeling op 9 augustus 2007 verklaard dat hij dacht dat de auto van een klant van [appellante] was. [vennoot A], één van de vennoten, heeft ter zitting bij de rechtbank verklaard dat [werknemer] de auto controleerde met het oog op een eventuele aankoop door [appellante].
Gelet op vorenstaande verklaringen in onderling verband bezien heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling ten dienste van [appellante] arbeid heeft verricht, zodat [appellante] is aan te merken als werkgever van de vreemdeling in de zin van de Wav. Dat de vreemdeling, naar [appellante] stelt, de werkzaamheden als vriendendienst zou hebben verricht, leidt niet een ander oordeel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr.
200700303/1) is voor de kwalificatie als werkgever in de zin van de Wav niet van belang of loon is betaald dan wel het enkel hulp betrof.
Het betoog faalt.
2.4. [appellante] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen aanleiding bestaat de door hem gehandhaafde boete te matigen, reeds omdat [appellante] dit betoog niet heeft gemotiveerd.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. Er is reeds daarom geen grond voor schadevergoeding. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2010
164-485.